Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 23-06-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:4812, 19/00529
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 23-06-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:4812, 19/00529
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 23 juni 2020
- Datum publicatie
- 3 juli 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2020:4812
- Zaaknummer
- 19/00529
Inhoudsindicatie
Wet Woz. Waardevaststelling woning.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 19/00529
uitspraakdatum: 23 juni 2020
Uitspraak van de negentiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 6 maart 2019, nummer UTR 17/3948, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 45 BS te [Z] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2016 en naar de toestand op die datum, voor het kalenderjaar 2017 vastgesteld op € 344.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting 2017 (OZB) voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld op € 362,58.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft op digitale wijze (via beeldbellen) plaatsgevonden op 26 mei 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
De onroerende zaak is een bovenwoning uit 1936 met een gebruiksoppervlakte van 125 m2 zonder balkon of dakterras.
3 Geschil
In geschil is of:
– de waarde van de woning per waardepeildatum onjuist is vastgesteld;
– het rechtszekerheidsbeginsel, het fair play beginsel en het vertrouwensbeginsel zijn geschonden; en,
– het verbod van willekeur is geschonden.
Belanghebbende beantwoordt voornoemde vragen bevestigend, concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken op bezwaar, tot vermindering van de bij beschikking vastgestelde waarde tot een waarde van € 276.000 en tot overeenkomstige vermindering van de aanslag OZB.
De heffingsambtenaar beantwoordt voornoemde vragen ontkennend, bepleit dat de waarde van € 344.000 niet te hoog is vastgesteld en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.