Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-07-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:5160, 19/01063

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-07-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:5160, 19/01063

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
7 juli 2020
Datum publicatie
17 juli 2020
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2020:5160
Formele relaties
Zaaknummer
19/01063

Inhoudsindicatie

Accijns en voorraadheffing. Aanwezigheid gasolie in de bunkertanks van een motortankschip. Vrijstelling van accijns? Zijn de monsters op correcte wijze genomen en geanalyseerd?

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 19/01063

uitspraakdatum: 7 juli 2020

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane Arnhem (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 juni 2019, nummer AWB 18/2395, in het geding tussen de Inspecteur en

[X] S.A.R.L. te [Z] (hierna: belanghebbende)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende zijn over het jaar 2017 een naheffingsaanslag accijns en voorraadheffing en een verzuimboete opgelegd.

1.2.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en de verzuimboete gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur, de naheffingsaanslag en de verzuimboete vernietigd en de Inspecteur gelast het betaalde griffierecht en een proceskostenvergoeding aan belanghebbende te betalen.

1.4.

De Inspecteur heeft hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het Hof heeft partijen gevraagd of zij ter zitting willen worden gehoord. Partijen hebben binnen de gestelde termijn van twee weken niet aangegeven prijs te stellen op een zitting. Het Hof heeft vervolgens bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende exploiteert het motortankschip “ [A] ” (hierna: het schip). Op 17 januari 2017 hebben ambtenaren van de Belastingdienst/Douane (hierna: de controleurs) aan boord een fysieke controle uitgevoerd. De schipper [B] (hierna: de schipper) was daarbij aanwezig. Tijdens de controle is vanuit de machinekamers aan de voor- en achterzijde van het schip een monster gasolie van elk 0,2 liter genomen. In de bunkertanks aan de voorzijde van het schip was 4.600 liter gasolie aanwezig en in de bunkertanks aan de achterzijde 11.700 liter gasolie. Hiervan is een in diverse talen voorgedrukt Monstername-formulier ingevuld, dat voor akkoord is getekend door de schipper.

2.2.

De twee monsters van elk 0,2 liter zijn verzegeld naar het Douanelaboratorium van de Belastingdienst gezonden, waar de monsters zijn geanalyseerd. Blijkens de analyserapporten van 22 februari 2017 bevatte het monster uit de bunkertanks aan de voorzijde een gehalte aan Solvent Yellow 124 (hierna: SY) dat aan de accijnsregelgeving voldoet. Het monster uit de bunkertanks bij de machinekamer aan de achterzijde daarentegen bevatte 4,7 gram SY per 1.000 liter gasolie en voldeed daarmee niet aan de norm van 6 tot 9 gram per 1.000 liter. In de analyserapporten staat verder onder meer dat de analyse is gedaan met de SY124HPLC-methode en dat het restant van de onderzochte monsters tot 17 februari 2018 beschikbaar is als contramonster in de centrale monsteropslag.

2.3.

Bij brief van 6 april 2017 heeft de Inspecteur zijn voornemen tot naheffing van accijns aan belanghebbende gezonden en medegedeeld dat een bestuurlijke boete zal worden opgelegd omdat niet was voldaan aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor vrijstelling van accijns. In de brief is belanghebbende gevraagd of zij de herkomst van de gasolie in de bunkertanks aan de achterzijde van het schip kan aantonen. Bij deze brief zijn de analyserapporten van 22 februari 2017 gevoegd.

2.4.

Bij brief van 14 april 2017 heeft belanghebbende op het voornemen gereageerd.

2.5.

In bezwaar heeft belanghebbende vier bunkerbonnen overgelegd. Deze bunkerbonnen zien op tankbeurten van rode gasolie op 4 november 2016 (Lobith), 7 december 2016 (Zwijndrecht), 28 december 2016 (Dordrecht) en 3 januari 2017 (Millingen a/d Rijn). Er is blijkens de bonnen gebunkerd bij de erkende bunkerbedrijven [C] , [D] en [E] . Ook heeft belanghebbende een overzicht overgelegd van de reizen die het schip heeft gemaakt in de periode januari 2016 tot en met 28 januari 2017 en een overzicht van de gebunkerde hoeveelheden gasolie in dezelfde periode. In het overzicht van de gemaakte reizen is voor de periode van 2 januari 2017 tot en met 28 januari 2017 ook aangegeven wat het verbruik is geweest.

2.6.

Tot de gedingstukken behoort een e-mail van 4 september 2017 van [F] van [G] , die voor zover van belang als volgt luidt:

“Vraag 1: Kan de wijze van monsterafname van invloed zijn op het Solvent Yellow 124 gehalte en het zwavelgehalte in de gasolie? Maakt het bijvoorbeeld uit of er gebruik wordt gemaakt van de running sample methode of er een compositiemonster genomen wordt of dat er sprake is van monsterneming op basis van gelaagdheid?

Antwoord 1: Ja, de monstername kan van invloed zijn op het zwavelgehalte en het gehalte Solvent Yellow 124.

Een gasoliemonster uit een brandstoftank is volgens ASTM D 4057 representatief indien het is genomen van het totale volume gasolie in die brandstoftank en het monster dezelfde samenstelling heeft als die van het totale volume gasolie in de brandstoftank. Om aan deze voorwaarden te voldoen, wordt geadviseerd om gasoliemonsters op drie verschillende niveaus (top, midden, bodem) te nemen. Indien het volume van de bunkertank minder is dan 159 m3 of indien de max. vulhoogte minder is dan 4,5 meter, zoals op meeste binnenvaartschepen het geval is, kan worden volstaan met het nemen van een monster op de helft van de vloeistofhoogte in de bunkertank.

Bunkertanks aan boord van binnenvaartschepen zijn in het algemeen slecht toegankelijk voor monstername. In de meeste gevallen kan er slechts door middel van een aftapkraan - de zogenaamde “waterzak” - of bij het filter gasoliemonsters worden genomen. Omdat deze gasoliemonsters afkomstig zijn uit het onderste deel van de bunkertank zijn deze niet representatief voor het totale volume gasolie in de bunkertank. Op binnenvaartschepen zijn de bunkertanks naast een “waterzak” soms ook uitgerust met een tweede aftapkraan op een hoger niveau. Gasoliemonsters welke uit een hoger gelegen aftapkraan uit de bunkertanks zijn genomen, kunnen onzes inziens wel als representatief worden beschouwd.

De enige manier om vast te stellen of de monsters gasolie die zijn genomen door de Douane aan boord van de “ [H] ” daadwerkelijk representatief zijn, is door deze te vergelijken met monsters die zijn genomen met een monstername methode waarmee representatieve monsters worden verkregen.

Vraag 2: Kan het zwavelgehalte en het Solvent Yellow 124 gehalte in een brandstoffilter respectievelijk hoger of lager zijn dan in de brandstoftanks? Hoe kijkt u aan tegen de verklaring van de scheikundige van het Douanelaboratorium met betrekking tot deze vraag.

Antwoord 2. Ja, omdat monsters aan boord van de “ [H] ” niet volgens de relevante normen werden genomen, kan het zwavelgehalte en het Solvent Yellow 124 gehalte in een brandstoffilter respectievelijk hoger of lager zijn dan in de brandstoftank. Slechts indien de monsters volgens een gevalideerde monstername methode - zoals beschreven in de relevante normen - worden genomen, kunnen representatieve monsters worden verkregen. Dit geldt voor elke parameter, dus ook voor het zwavelgehalte en het Solvent Yellow 124 gehalte.

Er wordt ten onrechte gesteld door de scheikundige van het Douanelaboratorium dat alle zwavelverbindingen in de brandstof vloeibaar zijn. De zwavelverbindingen in Ultra Low Sulfur Diesel (ULSD) - de brandstof in de bunkertanks van de “ [H] ” - bestaat voornamelijk uit gesubstitueerde dibenzothiofeen verbindingen. Dit zijn vaste stoffen die zijn opgelost in de ULSD. Gesubstitueerde dibenzothiofeen verbindingen kunnen namenlijk relatief slecht worden verwijderd met hulp van hydrotreating in tegenstelling tot bijvoorbeeld thiofeen, wat een vloeibare stof is.

Vraag 3: Is het Solvent Yellow 124 gehalte en het zwavelgehalte homogeen? En wat houdt dit in?

Antwoord 3: Ja, het Solvent Yellow 124 gehalte en zwavelgehalte in ULSD zijn strikt theoretisch gezien homogeen. Dit betekent dat de solvent Yellow 124 moleculen en de zwavelverbindingen (dit zijn ook moleculen) gelijkmatig over de ULSD zijn verdeeld. Dit heeft namelijk te maken met het feit dat Solvent Yellow 124 en de zwavelverbindingen goed oplosbaar zijn in de ULSD, waardoor zij door de ULSD kunnen diffunderen. Dit betekent dat het zwavelgehalte en het Solvent Yellow 124 gehalte uiteindelijk overal in de brandstoftank gelijk zal zijn. Het is echter niet duidelijk of tijdens monstername aan boord van de “ [H] ” de zwavelverbindingen en de Solvent Yellow 124 moleculen volledig waren gediffundeerd. Omdat er geen representatieve monsters worden genomen aan boord van de “ [H] ” kan niet worden uitgesloten dat het monster dat werd genomen bij het brandstoffilter een andere samenstelling heeft dan de brandstof in de brandstoftank.

Vraag 4: Kan de toevoeging van additieven van invloed zijn op het zwavelgehalte of het gehalte Solvent Yellow 124 en het zwavelgehalte?

Antwoord 4: De toevoeging van additieven is niet van invloed op het zwavelgehalte en het Solvent Yellow 124 gehalte. Diesel waaraan additieven zijn toegevoegd, voldoet eveneens aan de specificatie voor ULSD waarbij het zwavelgehalte ook max. 10 mg/kg bedraagt. Voorts wordt er aan de diesel met additieven eveneens Solvent Yellow 124 toegevoegd.”

3 Geschil

In hoger beroep zijn in geschil de wijze van monsterneming, of aan de materiële voorwaarden is voldaan en de verzuimboete.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing