Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-07-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:5689, 20/00409 en 20/00504
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-07-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:5689, 20/00409 en 20/00504
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 14 juli 2020
- Datum publicatie
- 24 juli 2020
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2020:5689
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2020:1049, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 20/00409 en 20/00504
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Dwangsom wegens niet tijdig beslissen? Ambtshalve vermindering.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummers 20/00409 en 20/00504
uitspraakdatum: 14 juli 2020
Uitspraak van de voorzieningenrechter op de voet van artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht
op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening en, met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 februari 2020, nummer AWB 19/1936, ECLI:NL:RBGEL:2020:1049, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Met dagtekening 22 januari 2016 is aan belanghebbende voor het jaar 2014 een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd.
Met dagtekening 11 maart 2016 is aan belanghebbende voor het jaar 2014 een aanslag in de IB/PVV opgelegd.
Belanghebbende heeft de Inspecteur bij brief van 1 februari 2019 verzocht - naar de voorzieningenrechter begrijpt - beide hiervoor genoemde, belastingaanslagen ambtshalve te verminderen.
Bij e-mailbericht van 21 maart 2019 heeft belanghebbende de Inspecteur in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op het verzoek van 1 februari 2019. Op 9 april 2019 heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) wegens het niet tijdig beslissen op het verzoek van 1 februari 2019.
De Inspecteur heeft het verzoek om ambtshalve vermindering bij beschikking van 19 april 2019 afgewezen.
De Inspecteur heeft het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering bij uitspraak op bezwaar van 26 juni 2019 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 februari 2020 heeft de Rechtbank het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering en de uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Hangende het hoger beroep heeft belanghebbende bij de voorzieningenrechter van het Hof een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en daarbij tevens gereageerd op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Bij brief van 1 februari 2019 heeft belanghebbende verzocht om ambtshalve vermindering van de voor het jaar 2014 opgelegde belastingaanslagen omdat hij van mening is dat het belastbare inkomen uit werk en woning te hoog is vastgesteld. Ter onderbouwing daarvan heeft belanghebbende verwezen naar een brief van het UWV van 13 juli 2018.
Bij brief van 11 februari 2019 heeft de Inspecteur de ontvangst van de brief van 1 februari 2019 bevestigd en tevens de beslistermijn met zes weken verdaagd.
De Inspecteur heeft het verzoek om ambtshalve vermindering bij beschikking van 19 april 2019 afgewezen.
3 Geschil
In geschil is of de Inspecteur een dwangsom verschuldigd is geworden omdat hij niet tijdig heeft beslist op het verzoek van 1 februari 2019 en of de Inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering terecht heeft afgewezen.
Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag bevestigend en de tweede vraag ontkennend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.