Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-08-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:6424, 18/00313 (Wraking)

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-08-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:6424, 18/00313 (Wraking)

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
18 augustus 2020
Datum publicatie
28 augustus 2020
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2020:6424
Zaaknummer
18/00313 (Wraking)

Inhoudsindicatie

Wrakingsverzoek. De beslissing een digitale zitting te houden is een procedurele beslissing. Procedurele beslissingen kunnen als zodanig in beginsel geen grond vormen voor wraking. De motivering van de genomen beslissing geeft geen blijk van (de schijn van) vooringenomenheid. Verzoek tot wraking afgewezen.

Uitspraak

beslissing

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

W rakingskamer

Locatie Arnhem

Wrakingsnummer W200.279.954/01

Datum beslissing: 18 augustus 2020

Beslissing van de wrakingskamer

op het verzoek tot wraking, gedaan door

[verzoeker] te [A] (hierna: verzoeker)

1. De procedure

1.1. Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld in de zaak die bij de belastingkamer van het Hof is ingeschreven onder nummer 18/00313.

1.2. Bij brief van 4 juni 2020 heeft de griffier van het Hof verzoeker en haar wederpartij medegedeeld dat het hoger beroep ter zitting van 25 juni 2020 op digitale wijze – door middel van Skype voor Bedrijven – zal worden behandeld door mr. R. den Ouden, mr. I. Linssen en mr. T. Tanghe. De brief vermeldt tevens dat indien verzoeker niet de beschikking heeft over een computer en een internetverbinding, hij het Hof binnen een week na dagtekening van de uitnodiging dient te berichten, waarna de griffie contact met hem opneemt om de mogelijkheden te bespreken.

1.3. Bij faxbericht van 9 juni 2020 heeft verzoeker aan het Hof geschreven dat hij geen medewerking verleent aan een digitale zitting.

1.4. Bij brief van 16 juni 2020 heeft de griffier van het Hof verzoeker medegedeeld dat het Hof geen aanleiding ziet van de digitale zitting af te zien en dat de digitale zitting daarom doorgang zal vinden.

1.5. Bij faxbericht van 18 juni 2020 heeft verzoeker aan het Hof geschreven dat hij het recht heeft om fysiek gehoord te worden.

1.6. Bij brief van 19 juni 2020 heeft de griffier van het Hof verzoeker medegedeeld dat de samenstelling van de kamer is gewijzigd en dat de zaak thans wordt behandeld door mr. R. den Ouden, mr. R.F.C. Spek en mr. T. Tanghe.

1.7. Bij faxbericht, bij de wrakingskamer ingekomen op 22 juni 2020 om 15:03 uur, heeft verzoeker verzocht om de wraking van de behandelend raadsheren.

1.8. De raadsheren waartegen het wrakingsverzoek is gericht hebben te kennen gegeven niet in de wraking te berusten en geen gebruik te maken van de gelegenheid te worden gehoord.

1.9. De mondelinge behandeling van het verzoek tot wraking heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2020. Namens verzoeker is met bericht van verhindering niemand verschenen. Ook de raadsheren zijn, zoals aangekondigd, niet verschenen.

2 Beoordeling van het wrakingsverzoek

2.1.

Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

2.2.

Ingevolge artikel 8:16, eerste lid, van de Awb wordt het verzoek om wraking gedaan, zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.

2.3.

Aan het wrakingsverzoek ligt ten grondslag dat verzoeker geen digitale zitting wil, maar een ‘reguliere mondelinge behandeling’. Een digitale zitting is volgens verzoeker in strijd is met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Aan het wrakingsverzoek ligt tevens ten grondslag dat mr. R. den Ouden deel heeft uitgemaakt van de kamer die bij tussenbeslissing van 16 augustus 2019 de vorige gemachtigde van verzoeker, [B] , als gemachtigde heeft geweigerd.

2.4.

De wrakingskamer overweegt als volgt. Verzoeker is bij brief van 4 juni 2020 uitgenodigd voor de digitale zitting van 25 juni 2020. Verzoeker heeft het Hof bij faxbericht van 9 juni 2020 onder meer bericht dat hij geen medewerking verleent aan een digitale zitting. Nu het wrakingsverzoek is ingediend na de hiervoor weergegeven correspondentie en die tussen verzoeker en het Hof van 16, 18 en 19 juni 2020, is het verzoek naar het oordeel van de wrakingskamer tijdig gedaan.

2.5.

Het Hof heeft de keuze voor een digitale zitting in de uitnodiging van 4 juni 2020 als volgt gemotiveerd:

“Het Hof heeft hiertoe besloten gelet op de onmogelijkheid om voorlopig fysieke zittingen te houden in een gebouw van de Rechtspraak. Het maatschappelijk belang van de rechtspraak is zo groot, dat niet kan worden gewacht met het houden van zittingen totdat de beperkingen die het gevolg zijn van de partiële lockdown zijn opgeheven. Het Hof baseert de keuze voor een digitale zitting op artikel 2 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid, dat de behandelend rechter de bevoegdheid geeft om zonder instemming van partijen een zitting te houden via een tweezijdig elektronisch communicatiemiddel.”

2.6.

Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie onder meer HR 21 september 2010, nr. 19/00171, ECLI:NL:HR:2010:BM9141 en HR 19 december 2014, nrs. 14/04896 t/m 14/04899, ECLI:NL:HR:2014:3625).

2.7.

De beslissing op welke wijze een zitting wordt gehouden, is een procedurele beslissing. Procedurele beslissingen kunnen als zodanig in beginsel geen grond vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van een procedurele beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Ook de motivering van een procedurele beslissing kan in beginsel geen grond vormen voor wraking, ook niet indien het zou gaan om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de procedurele beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (HR 25 september 2018, nr. 18/02675, ECLI:NL:HR:2018:1413).

2.8.

De wrakingskamer is van oordeel dat de motivering van de beslissing een digitale zitting te houden geen blijk geeft van (de schijn van) vooringenomenheid.

2.9.

Verzoeker heeft nog aangevoerd dat tegen een beslissing van de wrakingskamer (formeel) geen rechtsmiddel kan worden aangewend, zodat, nu naar de mening van verzoeker de tussenbeslissing in strijd was met het EU-recht, de wrakingskamer als hoogste nationale rechter eerst over het wrakingsverzoek kan beslissen nadat prejudiciële vragen zijn gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. De wrakingskamer volgt verzoeker niet in deze redenering. Voor zover de dienstverlening door de gemachtigde jegens de belanghebbende binnen de werkingssfeer van het EU-recht valt, staat buiten kijf dat met betrekking tot het procesrecht uit dient te worden gegaan van autonomie van de lidstaten, waarbij, buiten het algemene beginsel van effectieve rechtsbescherming, het EU-recht twee minimumeisen aan het nationale procesrecht stelt. Er mag geen onderscheid worden gemaakt tussen een vordering gebaseerd op een Europeesrechtelijke grondslag en een nationaalrechtelijke vordering (het gelijkwaardigheidsbeginsel) en het moet in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk zijn om de vordering te effectueren (effectiviteits- of doeltreffendheidsbeginsel) (zaak 33/76, Rewe en zaak 45/76, Comet). Naar het oordeel van de wrakingskamer lijdt het redelijkerwijs geen twijfel dat noch artikel 2 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid, noch de beslissing op grond van dit wetsartikel een digitale zitting te plannen, in strijd komen met deze uitgangspunten. Er bestaat aldus geen aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, zoals verzoeker heeft verzocht.

2.10.

Voor de andere door verzoeker naar voren gebrachte wrakingsgrond, namelijk dat de tussenbeslissing van 16 augustus 2019 mede is genomen door mr. R. den Ouden, geldt dat in de uitnodiging van 4 juni 2020 is vermeld dat (onder meer) mr. R. den Ouden is belast met de behandeling van de zaak. Door het wrakingsverzoek ongeveer 2,5 week na ontvangst van de uitnodiging te doen, heeft verzoeker in zoverre gehandeld in strijd met artikel 8:16, eerste lid, van de Awb. Hieruit volgt dat deze wrakingsgrond niet inhoudelijk zal worden beoordeeld. Voor zover verzoeker heeft aangevoerd dat ook deze beslissing eerst kan worden genomen na het stellen van vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, is de wrakingskamer van oordeel dat noch 8:16, eerste lid, van de Awb, noch de uitleg die de wrakingskamer hieraan heeft gegeven, in strijd komen met de hiervoor vermelde Europeesrechtelijke uitgangspunten.

2.11.

Het voorgaande leidt ertoe dat het wrakingsverzoek wordt afgewezen.

3 De beslissing

De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking van de raadsheren mr. R. den Ouden, mr. R.F.C. Spek en mr. T. Tanghe af.

Aldus gedaan te Arnhem door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. M.L. van der Bel en mr. M. Keppels, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2020.

(E.D. Postema) (R.A.V. Boxem)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 18 augustus 2020.

Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open (Artikel 8:18, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht).