Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-08-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:6619, 19/00703
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-08-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:6619, 19/00703
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 25 augustus 2020
- Datum publicatie
- 28 augustus 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2020:6619
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:799, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 19/00703
Inhoudsindicatie
De heffingsambtenaar heeft ten onrechte geen vergoeding voor beroepsmatige verleende rechtsbijstand toegekend voor de bezwaarfase. De omstandigheid dat de gemachtigde rechtsbijstand verleende op basis van “no cure no pay”, en dat belanghebbende ermee heeft ingestemd dat een eventuele proceskostenvergoeding toekomt aan de gemachtigde, staat aan toekenning van een vergoeding voor het bezwaar niet in de weg.
Uitspraak
locatie Leeuwarden
nummer 19/00703
uitspraakdatum: 25 augustus 2020
Uitspraak van de zesde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Heerenveen (hierna: de heffingsambtenaar)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 18 april 2019, nummer LEE 18/3223, in het geding tussen de heffingsambtenaar en
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard, de naheffingsaanslag vernietigd en besloten geen kostenvergoeding voor het ingediende bezwaarschrift toe te kennen.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd voor zover daarbij het verzoek om vergoeding van de kosten van bezwaar is afgewezen, de heffingsambtenaar opgedragen het betaalde griffierecht van € 46 aan belanghebbende te vergoeden en de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 766.
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft verweer gevoerd.
Partijen zijn uitgenodigd voor een zitting via beeldbellen. Voorafgaand aan de zitting heeft de heffingsambtenaar bezwaar gemaakt tegen het houden van de zitting op die wijze. Volgens de heffingsambtenaar valt na de versoepelingen van de coronaregelgeving niet in te zien dat het houden van fysieke zittingen nog steeds niet mogelijk zou zijn in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid. Het Hof kent, aldus de heffingsambtenaar, in Leeuwarden voor degenen die ter zitting aanwezig zijn voldoende ruimte om zich te houden aan de zogenaamde anderhalvemeterregel. Het Hof heeft het bezwaar afgewezen, aangezien de zittingscapaciteit van het Hof, ook op de locatie Leeuwarden, zodanig beperkt is, dat niet alle zaken op een fysieke zitting behandeld kunnen worden. Een verzoek tot het houden van een fysieke zitting pleegt te worden toegewezen, indien gegronde bezwaren tegen het houden van een zitting via beeldbellen worden aangevoerd. Dat heeft de heffingsambtenaar evenwel niet gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 14 juli 2020. De zaak is gezamenlijk met het hoger beroep van de heffingsambtenaar in de zaken betreffende twee andere belanghebbenden, met de nummers 19/00704 en 19/01122, behandeld. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Op 6 juli 2018 heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd van € 63,20, inclusief kosten.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 17 september 2018 het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en de naheffingsaanslag vernietigd, omdat deze ten onrechte was opgelegd.
Belanghebbende heeft [A] B.V. en mr. [B] te [C] gemachtigd om, onder meer, bezwaar, beroep en hoger beroep in te stellen met betrekking tot de naheffingsaanslag. Het door belanghebbende dienaangaande ondertekende machtigingsformulier bevat de volgende tekst:
„Tevens gaat ondergetekende akkoord dat een eventuele proceskostenvergoeding toekomt aan [A] BV, de gemachtigde”.
In artikel 2.3 van de Algemene voorwaarden van [A] B.V., voor zover hier van belang, is bepaald:
„2. Indien aan u geen proceskostenvergoeding op grond van de Bpb wordt toegewezen in samenhang met de werkzaamheden die [A] heeft verricht, bent u niets verschuldigd aan [A] .
3. Bij het voeren van verweer zal [A] ernaar streven dat een eventueel toe te wijzen proceskostenvergoeding direct op haar bankrekening wordt bijgeschreven.
4. Indien de proceskostenvergoeding op uw bankrekening wordt gestort, bent u verplicht deze proceskostenvergoeding binnen 10 werkdagen na ontvangst over te maken naar de bankrekening van [A] (…)”.
Belanghebbende heeft de heffingsambtenaar verzocht om vergoeding van de kosten van het bezwaar. De heffingsambtenaar heeft dat verzoek afgewezen.
3 Geschil
In geschil is of de heffingsambtenaar terecht geen vergoeding van kosten van bezwaar aan belanghebbende heeft toegekend, welke vraag door de heffingsambtenaar bevestigend en door belanghebbende ontkennend wordt beantwoord.
De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat belanghebbende bij het verstrekken van de volmacht tevens een eventuele vordering op de heffingsambtenaar aan de gemachtigde heeft geleverd, waardoor is uitgesloten dat belanghebbende ooit kosten heeft of zal hebben aan de door de gemachtigde nog aan belanghebbende te verlenen rechtsbijstand.
Belanghebbende heeft het standpunt van de heffingsambtenaar gemotiveerd bestreden.