Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 08-09-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:7151, 19/00819
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 08-09-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:7151, 19/00819
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 8 september 2020
- Datum publicatie
- 18 september 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2020:7151
- Zaaknummer
- 19/00819
Inhoudsindicatie
Wet Woz. Waardevaststelling kantoor/verkoopruimte.
Uitspraak
Locatie Arnhem
nummer 19/00819
uitspraakdatum: 8 september 2020
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] N.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 8 mei 2019, nummer Awb 18/1833, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Steenwijkerland (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 28 februari 2018 op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 23 te [A] , per waardepeildatum 1 januari 2017 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2018 vastgesteld op € 365.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting 2018 (OZB) voor gebruikers van niet-woningen vastgesteld op € 548,96.
Het door belanghebbende tegen de bij beschikking vastgestelde waarde en tegen de aanslag OZB ingediende bezwaarschrift is door de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond gegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op digitale wijze (via beeldbellen) plaatsgevonden op 10 juli 2020. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord [B] als gemachtigde van belanghebbende en [C] (taxateur) namens de heffingsambtenaar.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende was op waardepeildatum 1 januari 2017 eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak [a-straat] 23 te [A] (hierna: de onroerende zaak). Deze onroerende zaak betreft een kantoor/verkoopruimte op de begane grond met een netto verhuurbare vloeroppervlakte (vvo) van 230 m², een kantoor op de eerste verdieping met een vvo van 239 m² en een kantoor op de tweede verdieping met een vvo van 191 m², in totaal derhalve 660 m². Op de begane grond bevindt zich verder in een afzonderlijke ruimte een geldautomaat, waarvan het vvo 4 m² bedraagt. Tot de onroerende zaak behoren tevens dertien parkeerplaatsen en een fietsenstalling met een oppervlakte van 60 m² De onroerende zaak is in 1978 gebouwd en is aan te merken als courante niet-woning.
De onroerende zaak werd gebruikt als bankgebouw. In december 2018 is de onroerende zaak verkocht aan een onafhankelijke derde voor een bedrag van € 360.000. Daarbij heeft belanghebbende bedongen dat de ruimte met de betaalautomaat aan haar verhuurd wordt.
De heffingsambtenaar heeft op 28 februari 2018 bij beschikking op grond van de Wet WOZ de waarde van de onroerende zaak op waardepeildatum op basis van de huurwaardekapitalisatiemethode vastgesteld op € 365.000, welke vastgestelde waarde in bezwaar is gehandhaafd. Daarbij heeft de heffingsambtenaar het object gewaardeerd als kantoorruimte.
De heffingsambtenaar heeft, na bezwaar, de waarde en de aanslag OZB bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar gehandhaafd. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de door hem in beroep en hoger beroep verdedigde waarde een taxatieverslag met betrekking tot de onroerende zaak overgelegd, opgemaakt op 28 februari 2019 door [C] , gecertificeerd taxateur, waarin tevens is opgenomen een bij deze taxatie behorende waardematrix. In de matrix zijn een drietal referentie-objecten vermeld. Eén van deze objecten betreft [b-straat] 54, eveneens een voormalig bankgebouw (met een vvo van 526 m²) dat op 2 februari 2016 voor € 321.000 is verkocht onder vrijwel dezelfde condities wat betreft de aanwezige geldautomaat, en waarvoor de heffingsambtenaar bij de analyse van de verkoopprijs een kapitalisatiefactor van 8,90 heeft gehanteerd en een huurwaarde van € 36.050 per jaar.
De taxateur heeft de waarde van de onroerende zaak, op basis van de huurwaardekapitalisatiemethode – uitgaande van een vvo van 660 m², een jaarhuur van € 46.200 en een kapitalisatiefactor van 7,91 – vastgesteld op € 365.442. Tevens verwijst de heffingsambtenaar naar het in december 2018 gerealiseerde verkoopcijfer van de onroerende zaak, welk verkoopcijfer de getaxeerde waarde naar zijn mening ondersteunt.
Belanghebbende heeft ter onderbouwing van de door haar in hoger beroep verdedigde waarde een taxatierapport overgelegd van [D] d.d. 30 juni 2017. Blijkens de omschrijving in dit rapport (Factsheet rapportage) is het doel van die taxatie “balanswaardering”, met als waardepeildatum 30 juni 2017. In het rapport wordt de situatie van de kantorenmarkt in Steenwijkerland ten tijde van de opname – zowel voor verkoop als voor verhuur van kantoorruimte – aangemerkt als “matig”. De (leeg)waarde van de onroerende zaak is op 30 juni 2017, op basis van de huurwaardekapitalisatiemethode – uitgaande van een jaarhuur van € 49.955 en een kapitalisatiefactor 6,61 – vastgesteld op € 330.000. Indien het in december 2018 in de markt gerealiseerde verkoopcijfer van de onroerende zaak wordt gecorrigeerd voor de waardeontwikkeling na waardepeildatum, dan resulteert naar de mening van belanghebbende een waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum van € 317.000.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of de vastgestelde waarde van de onroerende zaak op waardepeildatum te hoog is.
Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend. De heffingsambtenaar beantwoordt die vraag daarentegen ontkennend.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak van de heffingsambtenaar, tot vermindering van de waarde van de onroerende zaak op waardepeildatum tot op € 317.000 en tot dienovereenkomstige vermindering van de aanslag OZB.
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.