Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-09-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:7359, 19/01157
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-09-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:7359, 19/01157
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 15 september 2020
- Datum publicatie
- 25 september 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2020:7359
- Zaaknummer
- 19/01157
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Aftrek rente eigen woning. Causaal verband tussen lening en besteding aan eigen woning? Verliesverrekening.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 19/01157
uitspraakdatum: 15 september 2020
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 juni 2019, nummer AWB 18/3693, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Den Haag (hierna: de Inspecteur).
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Naast deze aanslag is belastingrente berekend.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Ter zitting is namens belanghebbende toegelicht wanneer de eigen woning is aangekocht, hoe de financiering plaats heeft gevonden, welke toekomstplannen zij en haar echtgenoot toentertijd hadden en hoe de ontwikkelingen rondom de eigen woning sindsdien zijn geweest. Verder is het standpunt van belanghebbende over het onverrekende ondernemingsverlies toegelicht. Op basis van de toelichting ter zitting en de gedingstukken vermeldt het Hof de vaststaande feiten die van belang zijn voor de beoordeling van het geschil.
Belanghebbende is gehuwd met [A] . Zij zijn eigenaar van een woning in [Z] die zij bewonen.
De aankoop van de grond en de bouw van de woning is rond de eeuwwisseling gefinancierd met twee hypothecaire geldleningen van € 226.891 respectievelijk € 210.000 en met ongeveer € 120.000 eigen geld.
Een aantal jaren na de aankoop van de woning is een derde hypothecaire geldlening afgesloten met een kredietlimiet van € 104.000, genaamd “KeuzePlusHypotheek”. De KeuzePlusHypotheek stelde belanghebbende en haar echtgenoot in staat te beschikken over een bedrag aan financiële middelen dat in de buurt komt van het saldo eigen geld waarmee zij de aankoop van de woning gedeeltelijk hebben gefinancierd. Naast inkomsten uit AOW en pensioen gebruiken belanghebbende en haar echtgenoot de bestedingsruimte van de KeuzePlusHypotheek om in hun woonlasten en levensonderhoud te voorzien.
De KeuzePlusHypotheek staat voor het eerst vermeld in belanghebbendes aangifte IB/PVV over 2010. In de daaropvolgende jaren is sprake van een oplopend saldo. In 2016 staat het saldo op € 79.868.
Belanghebbende heeft in haar aangifte IB/PVV 2016 een bedrag aan aftrekbare rente over de eigenwoningschuld opgenomen van € 13.900. Hiervan heeft € 2.104 betrekking op de KeuzePlusHypotheek.
De Inspecteur is bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2016 afgeweken van de aangifte. Net als in de voorgaande jaren heeft de Inspecteur de rente die is betaald voor de KeuzePlusHypotheek niet in aftrek toegelaten.
Op de aanslag IB/PVV 2011 van de echtgenoot staat een saldo onverrekend ondernemingsverlies vermeld van € 542.461 met daarbij als toelichting “Na dit jaar niet meer verrekenbaar (verstrijken 9-jaarstermijn)”. Het betreft ondernemingsverlies van de echtgenoot uit de jaren ’80. Het ondernemingsverlies staat, zonder toelichting, voor hetzelfde saldo eveneens vermeld op de aanslagen IB/PVV van de echtgenoot over een reeks van voorgaande jaren.
In haar aangifte over (in ieder geval) de jaren 2012 en 2013 heeft belanghebbende € 271.231 opgenomen als persoonsgebonden aftrek. Dit betreft de helft van het onverrekende ondernemingsverlies van haar echtgenoot (zie 2.7). De Inspecteur heeft de persoonsgebonden aftrek steeds bij aanslagregeling gecorrigeerd.
In haar aangifte IB/PVV 2016 heeft belanghebbende geen persoonsgebonden aftrek vermeld. In haar bezwaarschrift verzoekt zij, net als in voorgaande jaren in haar aangiftes, om persoonsgebonden aftrek van de helft van het onverrekende ondernemingsverlies van haar echtgenoot. In de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur geen persoonsgebonden aftrek verleend.
Het door belanghebbende aangegeven verzamelinkomen over 2016 bedraagt € 28.969.
3 Geschil
In geschil is de aftrekbaarheid van de in 2016 op de KeuzePlusHypotheek betaalde rente en de (gedeeltelijke) verrekening als persoonsgebonden aftrek van het bij de echtgenoot in de jaren ’80 onstane ondernemingverlies.
Tegen de berekende belastingrente zijn geen zelfstandige gronden ingebracht.