Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-01-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:792, 18/01226

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-01-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:792, 18/01226

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
28 januari 2020
Datum publicatie
7 februari 2020
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2020:792
Zaaknummer
18/01226

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Beëindiging terbeschikkingstelling schuur aan B.V., gevolgd door inbreng schuur in ondernemingsvermogen v.o.f. Kan de boekwaarde van de schuur worden doorgeschoven?

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer: 18/01226

uitspraakdatum: 28 januari 2020

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur).

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 november 2018, nummers AWB 17/680 en AWB 17/681, in het geding tussen

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

en de Inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 71.036. Tevens is bij beschikking € 717 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.210 en de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd.

1.4.

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2019 te Arnhem. De onderhavige zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak van de echtgenote van belanghebbende met nummer 18/01228. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende heeft begin jaren '90 zijn eenmanszaak ingebracht in [A] B.V. (hierna: de BV), waarvan hij alle aandelen hield. Ter gelegenheid van de inbreng in de BV is een stamrecht bedongen. Begin 1994 is ook de echtgenote van belanghebbende in de BV gaan werken. De BV exploiteerde in de hoogtijdagen meerdere winkels, een groothandel in kleding en er werden snacks verkocht op een weekmarkt.

2.2.

Vanaf 2004 stelden belanghebbende en zijn echtgenote - ieder voor de helft - een schuur behorende bij de eigen woning aan de [a-straat] 124 te [Z] (hierna: de schuur) ter beschikking aan de BV. De baten uit het ter beschikking stellen van de schuur zijn in die jaren belast geweest als resultaat uit overige werkzaamheden. De gezamenlijke boekwaarde van de schuur per eind 2013 bedraagt € 116.167. De schuur werd en wordt gebruikt voor de opslag van kleding.

2.3.

In de loop der jaren is de onderneming van de BV sterk ingekrompen. Uiteindelijk bleef nog één winkel over aan de [b-straat] 37 te [B] alsmede de snackwagen op de weekmarkt.

2.4.

Begin 2014 zijn de activiteiten van de BV door belanghebbende en zijn echtgenote voortgezet in VOF [C] (hierna: de vof). De overgang van de activiteiten heeft ruisend plaatsgevonden. De BV is niet ontbonden vanwege de op haar rustende stamrechtverplichting. Er is geen beroep gedaan op artikel 14c van de Wet op de vennootschapsbelasting.

2.5.

Bij het aangaan van de vof hebben belanghebbende en zijn echtgenote de schuur ingebracht in de vof. Beide firmanten hebben de schuur vanaf oprichting van de vof geëtiketteerd als verplicht ondernemingsvermogen en in de openingsbalans opgenomen tegen de gezamenlijke boekwaarde van € 116.167.

2.6.

Naast de exploitatie van de winkel en de snackwagen op de weekmarkt is de vof gestart met het verkopen van kleding via internet. De winstverdeling in de vof hebben belanghebbende en zijn echtgenote vastgesteld op basis van de activiteiten en de urenverdeling. Voor de echtgenote bedraagt deze 33⅓% en voor belanghebbende 66⅔%.

2.7.

Bij de vaststelling van de aanslag is de Inspecteur afgeweken van de aangifte en heeft hij het terbeschikkingstellingsresultaat gecorrigeerd met het verschil tussen de boekwaarde van de schuur per eind 2013 en de waarde ervan in het economische verkeer (hierna: wev) per 1 januari 2014. De waarde in het economische verkeer van de schuur heeft hij daarbij bepaald op € 177.954.

2.8.

Met inachtneming van de terbeschikkingstellingsvrijstelling van 12 percent bedraagt de correctie van het terbeschikkingstellingsresultaat (hierna: tbs-correctie) € 27.185 (wev van € 177.954 minus de boekwaarde van € 116.167 maakt € 61.787 boekwinst; de helft daarvan (€ 30.893) toe te rekenen aan belanghebbende maal 88% (12% tbs-vrijstelling) betekent een correctie van het tbs-resultaat van € 27.185. Door de tbs-correctie zijn voor het bepalen van de winst uit onderneming meer afschrijvingskosten in aanmerking genomen (door de hogere waarde) voor een bedrag van € 932 en is als gevolg daarvan de MKB-vrijstelling weer verlaagd met € 130. Per saldo is de winstcorrectie € 802 negatief. De winst uit onderneming is nader vastgesteld op € 24.669. Hierbij is uitgegaan van de winstgerechtigdheid van belanghebbende van 66⅔% in de vof.

2.9.

De Rechtbank heeft geoordeeld dat op grond van artikel 3.99 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) de boekwaarde van de row-balans per 1 januari 2014 kon worden doorgeschoven naar de ondernemingsbalans, maar dat, door de verschuiving van de gerechtigdheid tot het vermogen van de schuur (van 50% naar 33⅓%) de echtgenote van belanghebbende moet afrekenen over ⅙e deel van de door de Inspecteur gestelde boekwinst van € 61.787, oftewel € 10.298. De Rechtbank heeft daarbij bepaald dat de boekwaarde van de schuur bij belanghebbende met dit bedrag dient te worden verhoogd. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is door de Rechtbank vastgesteld op € 44.210 (€ 71.036 (bedrag van de aanslag) -/- € 27.185 + € 802 (vervallen correcties van de Inspecteur) + € 443 (saldo van door de Rechtbank aangebrachte correcties)).

3 Geschil

In hoger beroep is de wev van de schuur per 1 januari 2014 niet langer in geschil. Deze dient te worden gesteld op € 121.000, zodat, indien de boekwaarde van de schuur op grond van artikel 3.99 van de Wet IB 2001 per 1 januari 2014 niet kan worden doorgeschoven, de boekwinst € 121.000 minus € 116.167 = € 4.833 bedraagt. Ook is tussen partijen niet in geschil dat, als de boekwaarde van de schuur op grond van artikel 3.99 van de Wet IB 2001 per 1 januari 2014 wel kan worden doorgeschoven, ten gevolge van de winstverdeling binnen de vof ⅙e deel van de boekwinst bij de echtgenote van belanghebbende in 2014 als winst uit onderneming in aanmerking moet worden genomen en dat de boekwaarde van de schuur per 1 januari 2014 zoals opgenomen in de aangifte bij belanghebbende met ⅙e deel van de boekwinst dient te worden verhoogd. Tussen partijen is in geschil of de boekwaarde van de schuur op grond van artikel 3.99 van de Wet IB 2001 per 1 januari 2014 kan worden doorgeschoven.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing