Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-10-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8014, 19/01017 t/m 19/01020
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-10-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8014, 19/01017 t/m 19/01020
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 6 oktober 2020
- Datum publicatie
- 16 oktober 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2020:8014
- Zaaknummer
- 19/01017 t/m 19/01020
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Eigenwoningregeling. Navordering omdat lening niet voldoet aan wettelijke voorwaarden met betrekking tot aflossingsschema. Ambtelijk verzuim?
Uitspraak
locatie Arnhem
nummers 19/01017 tot en met 19/01020
uitspraakdatum: 6 oktober 2020
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 9 juli 2019, nummers AWB 18/6893, 18/6894, 18/6898 en 18/6899, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur).
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn over de jaren 2013 tot en met 2016 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikkingen is belastingrente berekend.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de rechtsgevolgen van de uitspraken op bezwaar voor de jaren 2013, 2015 en 2016 in stand gelaten en de navorderingsaanslag 2014 verminderd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingezonden.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De Inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft digitaal plaatsgevonden op 23 juli 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Vaststaande feiten
Belanghebbende en zijn toenmalige partner zijn voor de financiering van hun eigen woning een lening (hierna ook: de lening) aangegaan van € 50.000 met de ouders van zijn toenmalige partner. In de leningsovereenkomst van 19 juni 2013 is onder meer bepaald:
“Artikel 5
Gedurende de looptijd van de geldlening dient deze conform een annuitair aflossingsschema afgelost te worden over een looptijd van 30 jaar. (…)”
De vader van belanghebbende was werkzaam bij de Belastingdienst. Hij heeft in 2013 de leningsovereenkomst bij de Inspecteur, [A] (de huidige gemachtigde van belanghebbende), aangeboden. [A] heeft de betreffende leningsovereenkomst op 2 augustus 2013 in het systeem van de Belastingdienst geregistreerd. In het tot de gedingstukken behorende ‘Aanbiedingsformulier te scannen documenten’ is als ‘Documenttype’ ‘bevestiging’ vermeld en als ‘Korte inhoud’ ‘Overeenkomst van annuitaire eigenwoninglening’.
In zijn aangiftes IB/PVV 2013, 2014 en 2016 heeft belanghebbende de op de lening betaalde rente aangegeven als aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning. In de aangifte IB/PVV 2013 is als bedrag van de schuld op 31 december 2013 € 50.000 ingevuld. De (voorlopige) aanslagen IB/PVV 2013, 2014 en 2016 zijn vastgesteld overeenkomstig de gedane aangiftes. In de aangifte IB/PVV 2015 heeft belanghebbende de lening aangegeven als een schuld in box 3. De aanslag IB/PVV 2015 is vastgesteld overeenkomstig de gedane aangifte.
Met dagtekening 22 april 2017 heeft de Inspecteur de aanslag IB/PVV 2015 ambtshalve verminderd, waarbij een bedrag aan rente van € 2.850 alsnog in aanmerking is genomen als aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning. De vader van belanghebbende en een collega van hem zijn bij het verminderingsproces betrokken geweest.
De Inspecteur heeft, nadat die betrokkenheid is ontdekt, de aangifte IB/PVV 2015 nader onderzocht. In het kader van dit onderzoek heeft belanghebbende bij e‑mail van 23 februari 2018 het ‘Aflossingsschema geldleningsovereenkomst [a-straat] 9’ (hierna: het Aflossingsschema) aan de Inspecteur gezonden. Naar aanleiding van de ontvangst van dit Aflossingsschema heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de lening niet voldoet aan de wettelijke voorwaarden om te kunnen worden aangemerkt als eigenwoningschuld1 en heeft vervolgens de navorderingsaanslagen opgelegd.
3 Geschil
In geschil is of de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd.
Belanghebbende heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat de navorderingsaanslagen en belastingrentebeschikkingen dienen te worden vernietigd wegens het ontbreken van een nieuw feit dan wel wegens schending van het vertrouwensbeginsel. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4 Beoordeling van het geschil
De Inspecteur mag, voor zover hier van belang, navorderen indien – kort gezegd – sprake is van een zogenoemd nieuw feit.2 Indien een dergelijk feit ontbreekt, kan de Inspecteur slechts navorderen indien belanghebbende te kwader trouw is. Dat is het geval als belanghebbende de Inspecteur opzettelijk onjuiste inlichtingen heeft verstrekt dan wel opzettelijk juiste inlichtingen heeft onthouden.3
Ter zitting van de Rechtbank heeft de Inspecteur erkend niet het standpunt te hebben ingenomen dat belanghebbende kwade trouw kan worden verweten. Ter zitting in hoger beroep heeft de Inspecteur desgevraagd bevestigd dat hij zich niet op het standpunt stelt dat belanghebbende kwade trouw kan worden verweten. Verder is door de Inspecteur niet gesteld dat belanghebbende weet had van de betrokkenheid van zijn vader bij het verminderingsproces, laat staan dat belanghebbende daarom had gevraagd of daarbij betrokken is geweest. Het had op de weg van de Inspecteur gelegen om te stellen, en, bij gemotiveerde betwisting, aannemelijk te maken dat er wat betreft de ambtshalve vermindering een link is te leggen tussen vader en belanghebbende. Aangezien de Inspecteur dat niet heeft gedaan, is een dergelijk verband niet komen vast te staan. Dit brengt niet alleen mee dat belanghebbende niet op die grond kwade trouw kan worden verweten, het brengt ook mee dat de ambtshalve vermindering bij belanghebbende vertrouwen kon wekken als ware zijn vader niet betrokken geweest bij de totstandkoming daarvan.
Dat betekent dat, voor zover hier van belang, de Inspecteur slechts kan navorderen indien hij over een navordering rechtvaardigend nieuw feit beschikt. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat in de ontvangst van het Aflossingsschema op 23 februari 2018 het nieuwe feit is gelegen. Belanghebbende heeft daar onder meer tegen ingebracht dat hij van mening is dat hij vertrouwen heeft mogen ontlenen aan de ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2015 van 22 april 2017 die niet op zijn verzoek is gedaan.
Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur met de ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2015 bij belanghebbende het in rechte te honoreren vertrouwen heeft gewekt dat de lening door de Inspecteur is beoordeeld en dat daarmee sprake is van een ambtelijk verzuim dat aan navordering in de weg staat.
De ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2015 heeft bij belanghebbende de indruk kunnen wekken dat deze vermindering berust op een weloverwogen standpuntbepaling, waarbij de Inspecteur niet alleen meende dat meer dan de aangegeven rente aftrekbaar was, maar ook dat deze over voldoende informatie beschikte om de precieze vermindering ambtshalve vast te stellen.4 Immers, belanghebbende heeft niet zelf om deze vermindering gevraagd en de vermindering komt grosso modo overeen met het belastingvoordeel dat samenhangt met het door hem in 2015 verschuldigde rentebedrag op basis van het Aflossingsschema. De discrepantie tussen het in het Aflossingsschema vermelde rentebedrag (€ 2.926,17) en de (alsnog) bij de ambtshalve vermindering in aanmerking genomen rente (€ 2.850) is zo klein, dat dit geen vragen bij belanghebbende behoefde op te roepen. Vanuit belanghebbende bezien is als gevolg van de ambtshalve vermindering de verschuldigde belasting in lijn gebracht met de in voorgaande jaren door hem verschuldigde belasting, welke aanslagen zijn opgelegd in lijn met de door hem ingediende aangiften. Onder deze omstandigheden kan het Aflossingsschema niet worden gezien als een nieuw feit, zelfs niet indien ervan wordt uitgegaan dat, zoals de Inspecteur heeft gesteld en belanghebbende heeft betwist, dit niet eerder dan na de ambtshalve vermindering in het bezit was van de Inspecteur. Het is ten slotte ook niet zo dat de standpuntbepaling waarop de ambtshalve vermindering was gebaseerd zo duidelijk in strijd is met een juiste wetstoepassing, dat belanghebbende niet mocht rekenen op handhaving van dat standpunt.
Gelet op het voorgaande behoeven de overige standpunten van belanghebbende geen bespreking. Het hoger beroep slaagt.
Slotsom Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.