Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-10-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8018, 19/01389
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-10-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8018, 19/01389
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 6 oktober 2020
- Datum publicatie
- 16 oktober 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2020:8018
- Zaaknummer
- 19/01389
Inhoudsindicatie
Wet Woz. Proceskostenvergoeding.
Uitspraak
nummer 19/01389
uitspraakdatum: 6 oktober 2020
Uitspraak van de zesde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Nijmegen (hierna: de heffingsambtenaar)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 september 2019, nummer AWB 19/701, in het geding tussen de heffingsambtenaar en
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 29 te [Z] , per waardepeildatum 1 januari 2017 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2018 vastgesteld op € 479.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag in de onroerendezaakbelasting voor 2018 vastgesteld.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de eerder vastgestelde waarde verminderd tot € 473.000 en de opgelegde aanslag dienovereenkomstig verminderd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 512, en de heffingsambtenaar opgedragen het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 47 te vergoeden.
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft verweer gevoerd.
Het Hof heeft partijen gevraagd of zij ter zitting willen worden gehoord. Partijen hebben verklaard van dat recht geen gebruik te willen maken.
Tussen het Hof en partijen heeft vervolgens een briefwisseling over de proceskosten plaatsgevonden.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is eigenaar van een twee-onder-een-kap-woning met een garage van 51 m³ en een dakkapel. De garage is geschakeld aan de garage van het buurpand. De inhoud van de woning is ongeveer 438 m³ en de oppervlakte van het perceel is ongeveer 240 m², waarvan 8 m² bezwaard is met een recht van overpad. Het bouwjaar van de woning is 1994. De woning is gelegen in de wijk [A] .
In de aanvulling op belanghebbendes bezwaarschrift is onder meer het volgende opgenomen:
„Daarnaast wordt op geen enkele wijze duidelijk hoe de gemeente gekomen is tot een waarde per 1 januari 2017 van € 479.000. Weliswaar wordt in het door de gemeente opgestelde taxatierapport gerefereerd aan een drietal vergelijksobjecten met gerealiseerd prijzen op transactiedata, maar een herleiding daarvan naar de door de gemeente vastgestelde waarde ontbreekt ten ene male.
Zo ontbreekt een waardering gebaseerd op een concreet bedrag per m2 grondoppervlak en een concreet bedrag per m3 woninginhoud, waarbij de bedragen van de woning en de garage qua m3 van elkaar moeten verschillen.”.
In de uitspraak op bezwaar is onder meer het volgende opgenomen:
„Voor de waardebepaling wordt gebruik gemaakt van verkoopcijfers van vergelijkbare woningen. Deze verkoopcijfers van de woningen waarmee uw woning is vergeleken kunt u zien op het taxatieverslag.
2. Voor de waardebepaling wordt rekening gehouden met de onderlinge verschillen. Bijvoorbeeld met een verschil in inhoud, onderhoud of grondoppervlakte. Deze verschillen zorgen voor een verschil tussen de hoogte van de waarde van uw woning en de hoogte van de onderbouwende verkoopcijfers. Uw woning en garage hebben respectievelijk een prijs van € 792,- en € 250,- per m3. Daarnaast heeft de grond een prijs van € 500,- per m2. Dit staat in juiste verhouding tot de onderbouwende verkoopcijfers die op het taxatieverslag staan genoemd.”.
Het taxatieverslag waarnaar in de uitspraak op bezwaar wordt verwezen, bevat gegevens van een drietal rond de peildatum verkochte woningen, waaronder de verkoopprijs, de transportdatum, de vastgestelde WOZ-waarde, de grondoppervlakte en de inhoud van de woning. De grondprijs per m2 en de prijs per m3 voor de opstal zijn niet in het taxatieverslag opgenomen.
In beroep heeft de heffingsambtenaar een taxatierapport overgelegd, waarin een matrix is opgenomen, waarin van de gebruikte referentieobjecten de grondprijs per m2 en de prijs per m3 voor de opstal zijn vermeld.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase alle gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde, zoals grondstaffels en andere gegevens die worden opgeslagen, bewerkt, verwerkt of beheerd in systematische gegevensverzamelingen (databases) die worden gebruikt bij (modelmatige) waardebepaling, aan belanghebbende had moeten verstrekken. Omdat dat niet is gebeurd en de heffingsambtenaar deze gegevens pas in beroep heeft verstrekt, heeft de rechtbank aanleiding gezien de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende in beroep.
Bij brief van 23 juli 2020 heeft de griffier van het Hof aan belanghebbendes gemachtigde gevraagd of hij kon bevestigen dat voor zijn werkzaamheden kosten aan belanghebbende in rekening zijn gebracht.
De gemachtigde heeft daarop bij brief van 4 augustus 2020 als volgt geantwoord:
„In antwoord op uw schrijven van 23 juli jl. bericht ik als volgt:
Voor de door mij verrichte werkzaamheden zijn aan belanghebbende tot op heden nog geen kosten in rekening gebracht. Of en in hoeverre dit gebeurt, is onderwerp van beraad met belanghebbende en zal worden bepaald op het moment dat de procedure tot een einde is gekomen.
Het ligt in de rede dat belanghebbende bij een succesvolle afronding van de procedure een deel van de proceskostenvergoeding aan ondergetekende zal doorbetalen, al dan niet bijvoorbeeld in de vorm van een etentje dat door belanghebbende zal worden bekostigd.
De vraag of en wanneer er voor belanghebbende kosten aan de procedure zijn verbonden is voor de toekenning van een proceskostenvergoeding naar mijn mening niet relevant. Het betreft immers een forfaitaire proceskostenvergoeding die abstraheert van de werkelijk door een belanghebbende gemaakte proceskosten. In het overgrote deel van de gevallen zal de forfaitaire proceskostenvergoeding veel lager zijn dan de werkelijk gemaakte kosten. In een enkele geval zullen de werkelijk gemaakte kosten lager zijn dan de forfaitaire kostenvergoeding. Dat is inherent aan het gegeven dat de forfaitaire kostenvergoeding abstraheert van de werkelijk gemaakte kosten.”
3 Geschil
In hoger beroep is uitsluitend in geschil of de Rechtbank de heffingsambtenaar terecht heeft veroordeeld in de proceskosten in beroep, welke vraag de heffingsambtenaar ontkennend en belanghebbende bevestigend beantwoordt.
De heffingsambtenaar voert aan dat hij alle gegevens heeft verstrekt waarom belanghebbende bij zijn uitspraak op bezwaar had verzocht en dat hij niet gehouden was belanghebbende ook gegevens te verstrekken waarom hij niet had verzocht. Volgens de heffingsambtenaar is de Rechtbank buiten de rechtsstrijd getreden doordat zij haar oordeel heeft gebaseerd op een standpunt dat door belanghebbende niet was aangevoerd. Voorts voert de heffingsambtenaar aan dat belanghebbende niet om een proceskostenveroordeling had verzocht en dat zodanige kosten niet op hem drukken, omdat de rechtsbijstand door de gemachtigde niet beroepsmatig is verleend, maar als vriendendienst. Bovendien kan volgens de heffingsambtenaar niet worden gezegd dat de bijstand tijdens bezwaar of beroep aan individuele belastingplichtigen een substantieel en duurzaam deel genereert van het inkomen van de gemachtigde, die hoogleraar en belastingadviseur is.
Belanghebbende heeft het standpunt van de heffingsambtenaar gemotiveerd betwist.