Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-10-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8234, 19/00188 en 19/00387

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-10-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8234, 19/00188 en 19/00387

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
13 oktober 2020
Datum publicatie
23 oktober 2020
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2020:8234
Formele relaties
Zaaknummer
19/00188 en 19/00387

Inhoudsindicatie

Invordering. Exploot hernieuwd bevel tot betalen. Vermelding van rente op het exploot is een mededeling en geen voor bezwaar vatbare beschikking. Tegen bij exploot in rekening gebrachte kosten voor executoriaal beslag op roerende zaken en het daarvoor opmaken van een proces-verbaal staat geen bezwaar en beroep open.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers 19/00188 en 19/00387

uitspraakdatum: 13 oktober 2020

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 december 2018, nummers AWB 17/6837 en 18/1291, in het geding tussen belanghebbende en

de ontvanger van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Ontvanger)

1 Ontstaan en loop van het geding

Hoger beroep 19/00188 (beroep: 17/6837)

1.1.

De Ontvanger heeft op 4 juli 2017 € 34 rente vermeld op een exploot hernieuwd bevel tot betalen.

1.2.

De Ontvanger heeft meegedeeld dat tegen de mededeling geen bezwaar openstaat.

Hoger beroep 19/00387 (beroep: 18/1291)

1.3.

De Ontvanger heeft op 18 juli 2017 bij exploot € 56 in rekening gebracht voor het executoriaal beslag op roerende zaken en het daarvoor opmaken van een proces-verbaal.

1.4.

De Ontvanger heeft het bezwaar afgewezen.

Beide zaken

1.5.

Belanghebbende is in beroep gekomen bij rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van het beroep over de vermelding van de rente op het onder 1.1. vermelde exploot. De Rechtbank heeft het beroep tegen de kosten op het onder 1.3. vermelde exploot gegrond verklaard, de uitspraak van de Ontvanger vernietigd en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Voorts heeft de Rechtbank een proceskostenvergoeding toegekend en de Ontvanger gelast het betaalde griffierecht te vergoeden.

1.6.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. Vaststaande feiten

2.1.

De Ontvanger heeft op 4 juli 2017 aan belanghebbende op een exploot hernieuwd bevel tot betalen meegedeeld dat € 34 rente was verschuldigd. Hiertegen is op 17 augustus 2017 bezwaar gemaakt. De Ontvanger heeft meegedeeld dat tegen de mededeling geen bezwaar openstaat. De Rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard van het hiertegen ingestelde beroep kennis te nemen.

2.2.

De Ontvanger heeft op 18 juli 2017 bij exploot € 56 in rekening gebracht voor het executoriaal beslag op roerende zaken en het daarvoor opmaken van een proces-verbaal. Hiertegen is op 17 augustus 2017 bezwaar gemaakt. De Ontvanger heeft het bezwaar afgewezen, omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat een verzoek om verrekening was gedaan. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het was gericht tegen een besluit waartegen geen bezwaar openstaat.

3 Geschil

In geschil is of de bedragen terecht aan belanghebbende in rekening zijn gebracht. Ook is de schending van de hoorplicht in geschil.

4 Beoordeling van het geschil

4.1.

Het Hof volgt het standpunt van de Ontvanger dat de vermelding van een bedrag aan tot dusverre belopen rente op een exploot hernieuwd bevel tot betaling geen voor bezwaar vatbare beschikking is. Dit is uitsluitend een mededeling van de zijde van de Ontvanger. De Ontvanger brengt de invorderingsrente pas bij voor bezwaar vatbare beschikking in rekening na betaling van de openstaande belastingschuld. Na de betaling kan immers pas de definitief belopen invorderingsrente worden vastgesteld (artikel 28, tweede lid, Invorderingswet 1990, hierna: IW) en kan de bij wet voorgeschreven voor bezwaar vatbare beschikking worden genomen (artikel 30, eerste lid, IW). Wel vloeit de mededeling uit de belastingwet voort. De Rechtbank heeft zich dan ook ten onrechte onbevoegd verklaard van deze kwestie kennis te nemen. De Ontvanger heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. De andersluidende uitspraak van de Rechtbank moet worden vernietigd.

4.2.

Tegen de door de ontvanger of de belastingdeurwaarder in rekening gebrachte kosten van vervolging welke niet voortspruiten uit de gerechtelijke tenuitvoerlegging van het dwangbevel kan degene van wie die kosten worden gevorderd een bezwaarschrift, onderscheidenlijk een beroepschrift indienen bij de ontvanger (artikel 7 Kostenwet invordering rijksbelastingen). Op het bezwaar, beroep, hoger beroep en beroep in cassatie inzake de in de eerste volzin bedoelde beschikking is hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) van overeenkomstige toepassing. Bezwaar en beroep op de voet van hoofdstuk V AWR staan uitsluitend open tegen kosten van aanmaningen en dwangbevelen. Belanghebbende maakt bezwaar tegen bij exploot in rekening gebrachte kosten voor het executoriaal beslag op roerende zaken en het daarvoor opmaken van een proces-verbaal. Met de Ontvanger is het Hof van oordeel dat tegen deze kosten de middelen van bezwaar en beroep niet openstaan, omdat zij zien op de gerechtelijke tenuitvoerlegging - het executoriaal beslag op roerende zaken vormt het begin van de executie daarvan - van het dwangbevel. Belanghebbende had tegen de tenuitvoerlegging in verzet kunnen komen bij de burgerlijke rechter. De Rechtbank had op grond van artikel 8:71 Algemene wet bestuursrecht in haar uitspraak dienen te vermelden dat belanghebbende uitsluitend bij de burgerlijke rechter in verzet kan komen tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel. Het Hof zal ook om deze reden de uitspraak van de Rechtbank vernietigen en de verwijzing naar de burgerlijke rechter in zijn dictum opnemen. De Ontvanger en de Rechtbank (belastingkamer) hadden zich onbevoegd moeten verklaren van deze kwestie kennis te nemen. De andersluidende uitspraak van de Rechtbank moet worden vernietigd.

4.3.

Belanghebbende heeft zich in hoger beroep, ter zitting en pas in de tweede termijn, beroepen op schending van de hoorplicht en het Hof verzocht de zaken terug te wijzen naar de Ontvanger. Het Hof wijst dit verzoek af, omdat uit hetgeen hiervoor over de beide zaken is overwogen, volgt dat het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk was dan wel uitsluitend verzet mogelijk was bij de burgerlijke rechter tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel (beslaglegging op roerende zaken).

Slotsom Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing