Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-10-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8241, 19/01363
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-10-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8241, 19/01363
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 13 oktober 2020
- Datum publicatie
- 23 oktober 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2020:8241
- Zaaknummer
- 19/01363
Inhoudsindicatie
Wet Woz. Waardevaststelling melkveebedrijf met bedrijfswoning.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 19/01363
uitspraakdatum: 13 oktober 2020
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] en [Y] te [Z] (hierna: belanghebbende 1 en 2; belanghebbenden)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 2 september 2019, nummer UTR 18/3927, in het geding tussen belanghebbenden en
de heffingsambtenaar van De Ronde Venen (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft ten aanzien van belanghebbende 1 bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 8 te [Z] , per waardepeildatum 1 januari 2016 en naar de toestand op die datum, voor het kalenderjaar 2017 vastgesteld op € 690.000 (hierna: beschikking 1). Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerende-zaakbelasting (hierna: OZB) 2017 (eigenaar niet-woning) vastgesteld op € 1.043,97.
De heffingsambtenaar heeft ten aanzien van belanghebbende 2 bij beschikking op grond van de Wet WOZ de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 8 te [Z] , per waardepeildatum 1 januari 2016 en naar de toestand op die datum, voor het kalenderjaar 2017 vastgesteld op € 364.000 (hierna: beschikking 2). Tegelijk met deze beschikking is de aanslag OZB 2017 (gebruiker niet-woning) vastgesteld op € 439,71.
Op de bezwaarschriften van belanghebbenden heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar beschikking 1 verminderd naar een waarde van € 593.000, beschikking 2 verminderd naar een waarde van € 301.000 en de aanslagen OZB 2017 dienovereenkomstig verminderd.
Belanghebbenden zijn tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 16 september 2020. Gelijktijdig en gezamenlijk met deze zaak is de zaak met nummer 19/01362 behandeld. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende 1 is eigenaar van de onroerende zaak [a-straat] 8 te [Z] (hierna: de onroerende zaak). Het betreft een melkveebedrijf met bedrijfswoning (hierna: het bedrijf). Het bedrijf wordt geëxploiteerd door de VOF [A] (hierna: de VOF). De vennoten van de VOF zijn belanghebbende 1, zijn echtgenote ( [B] ) en zijn zoon (belanghebbende 2). Belanghebbende 2 woont in de bedrijfswoning. De bedrijfswoning is in 2016 en 2017 gebouwd en heeft geen eigen elektra-aansluiting en ook geen eigen uitrit. Belanghebbende 1 heeft de bedrijfswoning aan belanghebbende 2 verkocht voor € 225.000. De (notariële) levering heeft op 21 december 2017 plaatsgevonden.
Direct naast de onroerende zaak, aan de [a-straat] 6a, ligt een bedrijfswoning. Belanghebbende 1 was op 1 januari 2017 eigenaar van [a-straat] 6a.
3 Geschil
In geschil is de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2016. Belanghebbenden stellen zich op het standpunt dat de waarden aanzienlijk lager dan € 593.000 en € 301.000 moeten worden vastgesteld. De heffingsambtenaar bepleit handhaving van de waarden van € 593.000 en € 301.000.