Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-11-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:9067, 19/01265

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-11-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:9067, 19/01265

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
3 november 2020
Datum publicatie
16 november 2020
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2020:9067
Zaaknummer
19/01265

Inhoudsindicatie

Overdrachtsbelasting. Verkrijging perceel grasland. Aanhorigheid van woning?

Uitspraak

Locatie Arnhem

nummer 19/01265

uitspraakdatum: 3 november 2020

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] , (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 14 augustus 2019, nummer AWB 19/837, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is over het jaar 2015 een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting opgelegd van € 800. Tevens is bij beschikking een bedrag van € 90 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Na daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaren, heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd en het bedrag van de rentebeschikking met € 18 verminderd tot € 72.

1.3.

De Rechtbank heeft het door belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Tot de stukken van het geding behoort voorts het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6.

Het onderzoek ter (digitale) zitting in hoger beroep heeft plaatsgehad op 13 augustus 2020 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en namens de Inspecteur, mr. [A] bijgestaan door [B] .

1.7.

Gelijktijdig met deze zaak is de zaak met nummer 19/01266 van de partner van belanghebbende ( [C] ) behandeld.

1.8.

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.

2 Feiten

2.1.

Op 9 november 2015 hebben belanghebbende en zijn partner [C] (hierna: [C] ) de onroerende zaak aan de [a-straat] 52-54 te [Z] verkregen (hierna: de woning). Tot de woning behoren ook stallen, schuren, een erf en een tuin. De woonkavel bedraagt 25.55 are (sectie M, nummer 1336). De verkrijgingsprijs van de woning bedraagt € 231.000.

2.2.

Op 9 november 2015 hebben belanghebbende en [C] eveneens een perceel grasland (hierna: het perceel grasland) verkregen dat grenst aan het perceel van de woning en daar ten westen en zuiden van ligt (achter en links naast de woning). De oppervlakte van het grasperceel bedraagt 21.35 are (sectie M, nummer 1335). De verkrijgingsprijs voor het perceel grasland bedraagt € 41.750. De aan de levering ten grondslag liggende koopovereenkomst van 30 juli 2015 vermeldt met betrekking tot het grasperceel, onder meer:

Artikel 1 Verkoop/koop

Verkoper verkoopt aan koper, die van verkoper koopt de eigendom van het perceel tuingrond met stallingsruimte (…)

(…)

Artikel 19 Perceel grond

Koper verklaart ermee bekend te zijn dat het verkochte perceel nog niet kadastraal is ingemeten omdat er recent tussen verkoper en eigenaar van het belende kadastrale perceel onderling grond is geruild.”

2.3.

De verkoopbrochure van [a-straat] 52-54 vermeldde destijds onder meer:

“ Op mooie en vrije locatie (naast de [G] ) in het buitengebied van [Z] gelegen vrijstaande woonboerderij met grote vrijstaande stenen schuur/garage en carport op een perceel van maar liefst 4.910 m2 eigen grond.”

2.4.

Voor notaris mr. [D] (hierna: de notaris) is aan belanghebbende 2/3e onverdeeld aandeel in de woning en het perceel geleverd en aan [C] 1/3e onverdeeld aandeel.

2.5.

De woning en het perceel zijn verkocht en geleverd door mevrouw [E] (hierna: [E] ). [E] was sinds het overlijden van haar echtgenoot in 2014 eigenaar van de woning. Daarbij behoorde toen in plaats van het perceel grasland een ander perceel, gelegen aan de noordzijde van de woning (rechts naast de woning, sectie M, nummer 1337). Zij heeft het perceel grasland op 9 november 2015 verkregen van de heer [F] (hierna: [F] ), wonende aan de [a-straat] 50 te [Z] . Aan de levering ligt een overeenkomst van grondruil ten grondslag die [E] en [F] op 17 juli 2015 hebben gesloten. Daarin is overeengekomen dat het perceel van [F] (nummer 1335 op de kadastrale tekening) en het perceel van [E] (nummer 1337 op de kadastrale tekening) zouden worden geruild met gesloten beurzen en zonder tegenprestatie. Bij de ruil zijn enkele nadere voorwaarden overeengekomen. Zo zou [F] rondom het perceel grasland (buitenkant perceel nummer 1335) een sloot (laten) graven en zou [F] ervoor zorgen dat op zijn kosten de bestaande haag op de oude westelijke grens (tussen de percelen met nummers 1335 en 1336) zou worden verwijderd, en dat de achtergelegen sloot gedempt, aangevuld met zwarte grond en vervolgens ingezaaid met gras zou worden.

2.6.

De kadastrale tekening van de situatie in 2015 ziet er als volgt uit:

2.7.

Het perceel grasland grenst aan een ander perceel van [F] (1337), dat bij hem in gebruik is als cultuurgrond. Tot het moment van levering aan [E] is [F] ook het perceel grasland blijven gebruiken als cultuurgrond, voor het laten grazen van dieren (koeien en/of paarden). Ook nadien in 2016 stond nog vee van [F] op het grasperceel.

2.8.

Ter zake van de verkrijging van de woning en het grasland hebben belanghebbende en [C] met dagtekening 12 november 2015, op de voet van artikel 17 Wet op belastingen van rechtsverkeer 1970 (hierna: WBR) op aangifte overdrachtsbelasting voldaan. De voldoening op aangifte is daarbij als volgt berekend:

overdrachtsprijs woning € 231.000

overdrachtsprijs perceel grasland € 41.750

vermindering i.v.m. artikel 13 WBR € 11.750

€ 30.000

De belaste verkrijging bedraagt € 261.000

Aan overdrachtsbelasting te voldoen 2% van € 261.000 € 5.220

Aandeel belanghebbende 2/3e deel, derhalve € 3.480

Aandeel [C] 1/3e deel, derhalve € 1.740

2.8.

Naar het oordeel van de Inspecteur hebben belanghebbende en [C] over de waarde van de belaste verkrijging van het grasperceel ten onrechte het tarief van 2% overdrachtsbelasting toegepast. Naar zijn mening is daarover 6% overdrachtsbelasting verschuldigd. Bij brief van 31 oktober 2017 heeft de Inspecteur aan de notaris zijn voornemen tot naheffing kenbaar gemaakt. Belanghebbende heeft daarop bij brief van 22 november 2017 gereageerd. Belanghebbende schrijft onder meer:

“ Ook fysiek is er geen onderscheidt te maken in de inrichting van de percelen sectie M nummer 1335 en 1337. Beide percelen hebben een begroeiing in de vorm van gras.

Tevens heeft in het 'werkelijk’ gebruik van de grond geen wijziging plaatsgevonden. De verkopende partij heeft het perceel sectie M nummer 1337 dat door de grondruil is ontstaan ook altijd als “paarde weide” in gebruik gehad. Hetgeen nu ook de bestemming is van het perceel sectie M nummer 1335.”

2.9.

Met dagtekening 10 oktober 2018 heeft de Inspecteur een bedrag van (6% - 2%) x € 30.000 = € 1.200 nageheven, waarvan 2/3e deel, ofwel € 800, van belanghebbende. Daarbij is voorts rente berekend. Na daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaren, heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd en het bedrag van de rentebeschikking met € 18 verminderd tot € 72.

2.10.

Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van deze zaak bij de Rechtbank vermeldt onder meer:

“Eiser:

(…) Die grondruil zou al eerder hebben plaatsgevonden, maar dat gebeurde uiteindelijk pas op dezelfde dag als de levering van de woning (..)

Rechter: hoe was het gebruik van het stuk gele grond [Hof: perceel 1335] ?

Eiser: Dat hoorde toen bij de boerderij van de buren”

2.12.

Op het door belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar ingestelde beroep heeft de Rechtbank – kort gezegd – geoordeeld dat het perceel grasland niet als een aanhorigheid van de woning als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de WBR kan worden aangemerkt, zodat de Inspecteur terecht over die verkrijging een belastingtarief van 6% in aanmerking heeft genomen en dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (met name het zorgvuldigheidsbeginsel) geen aanleiding geven het bedrag van de belastingrente verder te matigen. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1.

In hoger beroep is – evenals in eerste aanleg – in geschil het antwoord op de vraag of het perceel grasland als een aanhorigheid van de woning kwalificeert in de zin van artikel 14, tweede lid, van de WBR waardoor belanghebbende ter zake van de verkrijging van de grond 2% in plaats van 6% overdrachtsbelasting verschuldigd is. Belanghebbende meent van wel, de Inspecteur is echter van mening dat geen sprake is van een aanhorigheid zoals hiervoor bedoeld. Tevens is het bedrag van de belastingrente in geschil.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en primair tot vernietiging van de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente, subsidiair tot vermindering van het bedrag van de belastingrente.

3.4.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing