Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-11-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:9073, 20/00447

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-11-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:9073, 20/00447

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
3 november 2020
Datum publicatie
13 november 2020
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2020:9073
Formele relaties
Zaaknummer
20/00447

Inhoudsindicatie

Wet Woz. Woonpaviljoens en dagverblijf met kantoorruimten. Woning of niet-woning? Waardevaststelling.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 20/00447

uitspraakdatum: 3 november 2020

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

Stichting [X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 11 februari 2020, nummer UTR 18/4104, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente Almere (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 23 te [A] , per waardepeildatum 1 januari 2017 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2018 vastgesteld op € 4.648.000. Tegelijk met deze beschikking zijn aan belanghebbende aanslagen onroerende-zaakbelasting eigenaar (hierna: OZBE) en onroerende-zaakbelasting gebruiker (hierna: OZBG) opgelegd. De aanslag OZBE is opgelegd met als grondslag de WOZ-waarde en naar het tarief voor niet-woningen. De grondslag voor de aanslag OZBG is € 1.992.000.

1.2.

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslagen gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 6 oktober 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

De onroerende zaak bestaat uit woonpaviljoens en een dagverblijf met kantoorruimten, gelegen in de [a-wijk] in [A] . Het perceel heeft een kadastrale oppervlakte van 11.545 m2. De gebouwen zijn in 1993, 2004 en 2016 opgericht.

2.2.

De onroerende zaak wordt gebruikt voor de verzorging en huisvesting van jongeren met een meervoudige beperking.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de onroerende zaak terecht is aangemerkt als niet-woning. Voorts zijn de WOZ-waarde van de onroerende zaak en de grondslag voor de aanslag OZBG in geschil.

3.2.

Belanghebbende bepleit een WOZ-waarde van € 4.402.000 en de heffingsambtenaar bepleit bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. Wat betreft de bepaling van de WOZ-waarde en de grondslag voor de aanslag OZBG zijn de volgende punten in geschil:

-

de levensduur van de installaties;

-

de restwaarde (standpunt van belanghebbende: ruwbouw 15%, afbouw 10% en installaties 5%, standpunt van de heffingsambtenaar: ruwbouw 30%, afbouw 25% en installaties 17%);

-

het archetype van de woonpaviljoens (standpunt van belanghebbende: N3770000 (groepswonen) of standpunt van de heffingsambtenaar: N3700000 (individueel wonen));

-

het archetype van het dagverblijf (standpunt van belanghebbende: N1800000 (dagverblijf) of standpunt van de heffingsambtenaar: N3700000 (individueel wonen));

-

de methode voor de waardering van de kavel (standpunt van belanghebbende: onderscheid tussen basiskavel en restgrond, of standpunt van de heffingsambtenaar: Floor Space Index (hierna: FSI), de gehele kavel is nodig voor de uitoefening van de functie).

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing