Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-11-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:9435, 19/00698 tm 19/00700

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-11-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:9435, 19/00698 tm 19/00700

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
17 november 2020
Datum publicatie
20 november 2020
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2020:9435
Zaaknummer
19/00698 tm 19/00700

Inhoudsindicatie

Verzoek uitstel mondelinge behandeling digitale zitting afgewezen. Contante stortingen van voor witwassen veroordeelde belastingplichtige terecht belast.

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummers 19/00698, 19/00699 en 19/00700

uitspraakdatum: 17 november 2020

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 april 2019, zaaknummers AWB 18/2868, 18/2870 en 18/2872, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Almere (hierna: de Inspecteur).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 82.920. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 4.556.

1.2

Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 173.228. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 10.968.

1.3

Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.911.

1.4

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bestreden belastingaanslagen en beschikkingen gehandhaafd.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 10 april 2019 de beroepen over de belastingaanslagen IB/PVV 2005 en 2007 gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar, voor zover betrekking hebbend op de belastingaanslagen 2005 en 2007 vernietigd, de navorderingsaanslag IB/PVV 2005 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 80.756, de aanslag IB/PVV 2007 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 153.633, de beschikkingen heffingsrente dienovereenkomstig verminderd, het beroep over de IB/PVV 2008 ongegrond verklaard, de Inspecteur in de door belanghebbende in bezwaar en beroep gemaakte proceskosten veroordeeld en de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6

Partijen zijn door het Hof bij brief van 9 maart 2020 uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van de zaak ter zitting van het Hof op 15 april 2020. Namens belanghebbende is uitstel van de mondelinge behandeling verzocht. Het Hof heeft de zitting bij brief van 6 april 2020 geannuleerd in verband met de overheidsmaatregelen die zijn genomen in verband met de uitbraak van het Covid-19-virus.

1.7

Partijen zijn door het Hof bij brief van 6 mei 2020 opnieuw uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van de zaak op 2 juni 2020. Het Hof heeft partijen daarin laten weten dat deze zitting op digitale wijze zou worden gehouden. Bij e-mailbericht van 15 mei 2020 heeft de gemachtigde van belanghebbende verzocht om uitstel van deze mondelinge behandeling en aangegeven dat de zaak zijns inziens een fysieke mondelinge behandeling vergt. Het Hof heeft het verzoek om uitstel afgewezen bij brief van 20 mei 2020. Het Hof heeft wel bewilligd in het verzoek om een fysieke mondelinge behandeling op hetzelfde tijdstip als de digitale behandeling.

1.8

De gemachtigde van belanghebbende heeft bij e-mailbericht van 25 mei 2020 gereageerd op de hiervoor – onder 1.7 – bedoelde brief en daarbij aangegeven dat door een totale lockdown belanghebbende, die in Oostenrijk verbleef, niet in de gelegenheid was de fysieke zitting bij te wonen, terwijl hij daarop wel prijs stelde. Door het verblijf van belanghebbende in Oostenrijk was het ook niet mogelijk in persoon te overleggen met advocaat en belastingadviseur voorafgaand aan de mondelinge behandeling, aldus de gemachtigde.

1.9

De griffier van het Hof heeft op 25 mei 2020 per e-mailbericht als volgt gereageerd: ”In uw mailbericht van 25 mei 2020 verzoekt u om uitstel van een mondelinge behandeling in de zaak van de heer [X] , omdat belanghebbende in Oostenrijk verblijft en niet naar Nederland kan reizen. Graag verzoeken we u uw stelling te onderbouwen, dat belanghebbende niet naar Nederland kan reizen. Uit de informatie die het Hof ter beschikking staat, volgt dat er geen belemmering is voor het vertrek uit Oostenrijk (https://www.bmi.gv.at/news.aspx?id=314A5A707A4547684D55733D) . Evenmin is er een beperking voor het reizen door Duitsland (https://www.bundespolizei.de/Web/DE/04Aktuelles/01Meldungen/2020/03/200317_faq.html;jsessionid=C7C20D1F0B93CAF645179C0FB0190B4F.2_cid289?nn=5931604#doc13824392bodyText2). Daarnaast verzoekt het Hof u aan te geven, waarom belanghebbende niet middels een Skype for business-verbinding bij de zitting aanwezig kan zijn.”.

1.10

Bij e-mailbericht van 26 mei 2020 reageert de gemachtigde als volgt: “Naar aanleiding van uw schrijven d.d. 25 mei 2020 in bovengenoemde zaken, bericht ik u als volgt. U geeft onder verwijzing naar een tweetal verwijzingen naar websites (die ik helaas niet kon benaderen) van het (Oostenrijkse) Bundes Ministerium für Inneres aan, dat er geen belemmeringen bestaan voor vertrek uit Oostenrijk en dat er geen beperking is voor het reizen door Duitsland. Cliënt geeft echter aan dat het tot op heden niet mogelijk is om Oostenrijk uit te reizen en door Duitsland te reizen. Afgezien van algemene bekendheid bij cliënt met deze feiten, kunnen deze maatregelen teruggevonden worden op de volgende websites. Uit deze websites blijkt dat uitreizen vanuit Oostenrijk naar Duitsland pas vanaf 15 juni 2020 aanstaande mogelijk zal zijn:

https://infothek.bmvit.gv.at/coronavirus-reisehinweise-aktuelle-informationen/

https://www.bmlrt.gv.at/tourismus/corona-tourismus/massnahmen_bundesregierung.html

https://www.austria.info/nl/praktische-info/coronavirus-informatie

Ook de beperkingen die van toepassing zijn bij het overschrijden van de grenzen van Oostenrijk met Zwitserland en Liechtenstein worden per 15 juni 2020 opgeheven. Voor Tsjechië, Hongarije en Slowakije is het doel om dit halverwege juni te doen, maar een concreet tijdsbestek staat nog niet vast en ook voor uitreizen naar Slowakije en Italië is nog geen duidelijkheid.

https://www.oeamtc.at/thema/reiseplanung/coronavirus-reiseinfos-36904404

Reizen door Duitsland heen is slechts in beperkte mate mogelijk, het gaat dan om bijzondere omstandigheden zoals familiebezoek of bezoek aan de partner. Vanaf 15 juni aanstaande is het weer mogelijk om vrij door Duitsland te reizen.

https://www.bmi.bund.de/SharedDocs/pressemitteilungen/DE/2020/05/absichtserklaerung-lockerungen-grenzueberschreitender-verkehr.html

https://www.bundesregierung.de/breg-de/themen/coronavirus/corona-regelungen-1735032

https://www.bmi.bund.de/SharedDocs/faqs/DE/themen/bevoelkerungsschutz/coronavirus/reisebeschraenkungen-grenzkontrollen/reisebeschraenkungen-grenzkontrollen-liste.html

Ten aanzien van de vraag waarom cliënt niet middels een skype for business verbinding bij de zitting aanwezig wil zijn, het volgende. Cliënt is van mening dat de omvang en inhoud van het dossier en de onderhavige kwestie (de gesloten deal met het OM/ Belastingdienst) zich niet lenen voor een digitale behandeling. Daarnaast spelen ook zaken met betrekking tot de veiligheid, verbindingsmogelijkheid en duidelijkheid van communiceren een belangrijke rol. In afwachting van uw reactie,”.

1.11

De griffier van het Hof heeft bij brief van 27 mei 2020 daarop als volgt gereageerd: “In reactie op uw e-mailbericht van vandaag laat het Hof u weten dat de mondelinge behandeling doorgang zal vinden op 2 juni 2020, in digitale vorm. Uw verzoek om uitstel van de mondelinge behandeling en om het houden van een fysieke zitting honoreert het Hof niet. Voor de bijzonderheden van de digitale zitting verwijst het Hof naar de uitnodigingsbrief van 6 mei 2020.”.

1.12

Op 28 mei 2020 heeft de gemachtigde daarop opnieuw verzocht om uitstel van de mondelinge behandeling en daarbij nader aangedragen dat hij nog nadere stukken wilde overleggen, waarover hij niet thans niet kon beschikken.

1.13

Bij e-mailbericht van 29 mei 2020 heeft belanghebbende zelf verzocht om uitstel van de mondelinge behandeling, waarbij hij tevens heeft verzocht om een fysieke zitting.

1.14

De griffier van het Hof heeft op de hiervoor – onder 1.12 en 1.13 – bedoelde verzoeken bij brief van 29 mei 2020 aangegeven geen aanleiding te zien terug te komen op de eerdere verzoeken om uitstel van de mondelinge behandeling en dat deze op digitale wijze via een Skype-verbinding zal plaatsvinden.

1.15

Op 29 mei 20202 heeft een medewerker van het Hof contact gezocht met partijen om de voor de digitale zitting vereiste verbindingen te testen.

1.16

Het onderzoek ter zitting heeft via een Skype verbinding plaatsgevonden op 2 juni 2020 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. [A] , als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door mr. [B] , alsmede [C] namens de Inspecteur. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan partijen is verstuurd.

1.17

Namens belanghebbende is ter zitting van het Hof verzocht nadere stukken over te leggen. Daarin heeft het Hof bewilligd. Bij schrijven van 5 juni 2020 zijn deze nadere stukken overgelegd. Deze zijn door het Hof doorgestuurd naar de Inspecteur, welke daarop bij schrijven van 23 juni 2020 heeft gereageerd.

1.18

Het onderzoek ter nadere zitting heeft via een Skype verbinding plaatsgevonden op 25 augustus 2020 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en mr. [A] , als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door mr. [B] , alsmede [C] namens de Inspecteur.

1.19

Van het verhandelde ter nadere zitting is eveneens een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende is tot 2004 in het bezit van 50 procent van de aandelen in [D] bv (hierna: de bv). In 2004 heeft belanghebbende de overige 50 procent van de aandelen in de bv gekocht van [E] . Vanaf dat moment bezit belanghebbende 100 procent van de aandelen. Voorts bezit belanghebbende 99,45 % van de certificaten van aandelen in [F] bv.

2.2

Tegen belanghebbende is een strafrechtelijk onderzoek gestart in verband met de verdenking van witwassen.

2.3

Belanghebbende is bij vonnis van de rechtbank Haarlem van 9 juli 2010 en in hoger beroep bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 16 mei 2012 veroordeeld wegens onder meer – kort gezegd – drugshandel en witwassen als bedoeld in artikel 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht in de periode 1 januari 2005 tot en met 28 mei 2008.

2.4

Het gerechtshof Amsterdam overweegt in het hiervoor – onder 2.3 – genoemde arrest ten aanzien van het witwassen onder meer dat

Op grond van de bewijsmiddelen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen aan bovenstaande criminele organisatie. Het bewijs van het (dubbele) opzet van de verdachte, zowel op de deelname aan de organisatie, als op het oogmerk van deze organisatie, volgt uit de bewijsmiddelen en uit hetgeen hiervoor over de rol en het handelen van de verdachte is overwogen.

Voorts was [belanghebbende], naar uit het bovenstaande volgt, de onbetwiste leider van de organisatie.

(…)Uit het financiële onderzoek naar de verdachte (…) is verder gebleken dat in de periode van 1 januari 2005 tot en met 28 mei 2008 er vrijwel geen zakelijke transacties hebben plaatsgevonden in de vennootschappen van [belanghebbende]. Ook [medeverdachte v V.] heeft verklaard dat de bedrijfsactiviteiten stil lagen. In deze periode hebben [belanghebbende] of zijn echtgenote echter wel verschillende stortingen gedaan tot in totaal grote bedragen, heeft [belanghebbende] een auto gekocht en moneytransfers gedaan.[medeverdachte v V.] heeft bij de politie verklaard dat de op de banken gestorte gelden afkomstig waren uit de handel in grondstoffen voor verdovende middelen en dat er af en toe grote sommen geld in de woning lagen.

[Belanghebbende] heeft geen aannemelijke verklaring kunnen geven met betrekking tot de herkomst van deze bedragen, terwijl wel aannemelijk is dat de handel in precursoren en de betaling daarvan plaatsvindt in contanten.(…)

Bewezenverklaring

(…) onder 10 primair:

(B14: witwassen)

(…) in de periode van 1 januari 2005 tot en met 28 mei 2008 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van witwassen, immers heeft hij verdachte en zijn mededader:

ten aanzien van contante stortingen op bankrekeningen

- in de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005 in Nederland in totaal een bedrag van € 38.470,08 (Rabo) en € 3.100,- (SNS),

(…)

- in de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 in totaal een bedrag van € 71.891,03 (Rabo) en in totaal een bedrag van € 21.980,- (ABN-AMRO);

- in de periode 1 januari 2008 tot en met mei 2008 in totaal een bedrag van € 28.077,03 (Rabo) en in totaal een bedrag van €5.650,- (ABN) en in totaal een bedrag van € 5.000,- (SNS) en

(…)

ten aanzien van aankoop Dodge Caliber

- op 11 mei 2007 in Nederland een geldbedrag van € 29.800,-

overgedragen, omgezet, gebruikt en/of voorhanden gehad, terwijl hij wist dat dit voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit een misdrijf;

en

hij heeft (alleen) in de periode van 1 januari 2005 tot en met 28 mei 2008 in Nederland van het plegen van witwassen een gewoonte gemaakt immers heeft hij, verdachte,

ten aanzien van contante stortingen bedrijfsrekeningen

in de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005 in Nederland in totaal een bedrag van

- € 2.600,- (ABN-Amro: (…))

- € 100,- (ABN-Amro: (…))

(…)

in de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 in totaal een bedrag van

- € 12.540,- (ABN-Amro: (…))

- € 1.500,- (ABN-Amro: (…)).

ten aanzien van de money transfers

(…)

- op 28 februari 2007 in Nederland, een geldbedrag, te weten € 1.000,- en

- op 19 september 2007 in Nederland, een geldbedrag, te weten € 1.439,- en

ten aanzien van genoemde geldbedragen in opgenomen telefoongesprekken

(…)

- op 16 juni 2007 in Nederland, een geldbedrag, te weten € 2.661,-

overgedragen, omgezet, gebruikt en/of voorhanden gehad, terwijl hij wist dat dit voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit een misdrijf.”.

2.5

Aldus heeft het gerechtshof Amsterdam vastgesteld dat belanghebbende in de jaren 2005, 2007 en 2008 respectievelijk in totaal € 44.270, € 142.811 en € 38.727 in contanten op bankrekeningen heeft gestort, welke bedragen afkomstig zijn uit een misdrijf.

2.6

Ten aanzien van het verweer van belanghebbende in de strafprocedure dat de FIOD/ECD zijn administratie in beslag heeft genomen en niet volledig zou hebben geretourneerd, overwoog het gerechtshof Amsterdam als volgt:

Naar aanleiding van eerdere verzoeken van de verdediging, onder meer gedaan tijdens de regiezitting in deze zaak, heeft het openbaar ministerie gedurende de procedure in hoger beroep doen onderzoeken of en zo ja, welke administratie van de verdachte in beslag was genomen en nog niet was teruggegeven. Op de zitting van 22 september 2011 heeft het openbaar ministerie laten weten, zich baserend op een proces-verbaal van teruggave, zich op het standpunt te stellen dat al deze administratie is teruggegeven. Hierna hebben, zo blijkt uit correspondentie, nog nadere contacten tussen de raadsman en het openbaar ministerie op dit punt plaatsgevonden, waaruit volgt dat de raadsman kennelijk niet de beschikking had over het uitgebreide financieel dossier dat in deze zaak is gevoegd (hoewel het openbaar ministerie op dat punt van mening is dat dit in elk geval wel in de eerste aanleg in digitale vorm op CD ROM is verstrekt) en is dat tijdig voor de verdere inhoudelijke behandeling ter terechtzitting van 13 april 2012 alsnog in kopie verstrekt. Het standpunt dat alle administratie is teruggegeven heeft het openbaar ministerie bij repliek herhaald.

Het financieel dossier dat zich bij het dossier bevindt bevat een uitgebreide verzameling administratieve bescheiden, inclusief bankafschriften, van rekeningen die door de verdachte, verdachte tezamen met zijn echtgenote, de bedrijven (…) werden gehouden. Het hof constateert dat deze bescheiden grotendeels voldoen aan de omschrijving die de verdediging van de inhoud van de 22 ordners heeft gegeven. De verdediging heeft zich daaromtrent niet uitgelaten, maar slechts gesteld dat niet alle financiële bescheiden aan het dossier zijn toegevoegd. Potentieel ontlastend materiaal, zoals bewijzen van stortingen en opnamen in het buitenland en kwitanties van in het buitenland ontvangen gelden, zou welbewust buiten het dossier zijn gelaten. Dit is echter niet nader geconcretiseerd.

Voor zover al zou moeten worden aangenomen dat er na de alsnog door het openbaar ministerie ondernomen uitgebreide zoekslag nog administratie resteert, die in beslag is genomen maar niet is teruggegeven, is de enige gerechtvaardigde conclusie dat die administratie zoek is. Dat daarmee sprake is van een welbewust en opzettelijk handelen van de zijde van het openbaar ministerie is echter geenszins aannemelijk geworden. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat die informatie ontlastend was of dat de verdachte in zijn verdediging is geschaad. Daarbij geldt dat gesteld noch gebleken is, dat de verdachte enige poging in het werk heeft gesteld om bij de bewuste banken in binnen- of buitenland of bij zijn zakenpartners de aan die zijde berustende afschriften van de bewuste administratie te verkrijgen, waar dit toch zeer voor de hand had gelegen en van hem verwacht mocht worden, indien die administratie van enig belang was voor zijn verdediging.

Het verweer wordt dan ook verworpen.”.

2.6

Tegen het bedoelde arrest van het gerechtshof Amsterdam is geen cassatie ingesteld, noch is verzocht om herziening daarvan.

2.7

Bij vonnis van 4 augustus 2015 heeft de rechtbank Noord-Holland het bedrag van het door belanghebbende wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 565.221,46 overeenkomstig de schatting van de officier van justitie.

2.8

Bij arrest van 7 april 2017 heeft het gerechtshof Amsterdam het wederrechtelijk verkregen voordeel uit het hiervoor bedoelde witwassen vastgesteld op € 395.000, overeenkomstig een overeengekomen schikking tussen het Openbaar Ministerie en belanghebbende.

2.9

De Inspecteur heeft naar aanleiding van de strafrechtelijke procedures de hiervoor – onder 1.1 tot en met 1.3 – vermelde belastingaanslagen opgelegd. Daarbij is voor 2005 € 46.434 gecorrigeerd wegens inkomen uit witwasactiviteiten, voor 2007 € 141.259 en voor 2008 € 35.727. Deze bedragen zijn als resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking genomen.

2.10

De Rechtbank heeft in haar uitspraak de correctie voor het jaar 2005 ter zake van de inkomsten uit witwasactiviteiten verminderd met € 2.164 tot € 44.270.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is of de bestreden belastingaanslagen terecht en tot het juiste bedrag zijn opgelegd.

3.2

Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de bestreden aanslagen.

3.3

De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken en in de processen-verbaal van de zitting en de nadere zitting.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing