Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-11-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:9550, 19/01192
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-11-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:9550, 19/01192
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 17 november 2020
- Datum publicatie
- 27 november 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2020:9550
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2019:3589, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1217, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 19/01192
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Terbeschikkingstellingsverlies. Afwaardering regresvordering uit hoofdelijke aansprakelijkheid. Onzakelijke borgstelling?
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 19/01192
uitspraakdatum: 17 november 2020
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 8 augustus 2019, nummer AWB 18/5640, ECLI:NL:RBGEL:2019:3589, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.028. Tevens is bij beschikking € 1.233 aan belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar van 7 september 2018 is de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 101.324 negatief. De belastingrente is dienovereenkomstig verminderd.
Belanghebbende is daartegen in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar vernietigd voor wat betreft de beslissing over de vergoeding van de kosten in bezwaar.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op digitale wijze (als voorzien in artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid) plaatsgevonden op 3 september 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende heeft op 10 februari 2009, samen met zijn toenmalige echtgenote, [A] B.V. (hierna: [A] ) opgericht. De verhouding in aandelenkapitaal tussen belanghebbende en zijn echtgenote was 90%-10%.
Op 6 maart 2009 heeft [A] alle aandelen van [B] B.V. (hierna: [B] ) verworven tegen een koopsom van € 435.000. De koopsom is bepaald op basis van de jaarcijfers over 2008. [B] was een autoschadebedrijf. De verkopende partijen waren autodealers. [A] had met de verkopende aandeelhouders afgesproken dat zij al hun autoschadegevallen gedurende vijf jaar door [B] zouden laten herstellen. [B] is sinds de overname de werkmaatschappij van [A] .
De aankoop van de aandelen van [B] is door [A] als volgt gefinancierd:
- een vooruitbetaalde bonus van € 100.000 van de verfleverancier van [B] die is onttrokken aan het werkkapitaal;
- een lening van [de a-bank] N.V. (hierna: [de a-bank] ) aan [A] van € 235.000;
- een verhoging van de rekening-courantovereenkomst tussen [de a-bank] , [A] en [B] tot € 150.000, waarvan € 100.000 is gebruikt voor de betaling van de koopsom.
Ten tijde van het aangaan van deze aanvullende financiering beschikte [A] over een eigen vermogen van circa € 12.000.
In het kader van de financiering van [de a-bank] heeft belanghebbende zich bij overeenkomst van 11 mei 2009 jegens [de a-bank] als borg verbonden voor maximaal € 100.000. De borgovereenkomst bevat onder meer de volgende voorwaarden:
- belanghebbende stelt zich borg voor bestaande en toekomstige verbintenissen, tenzij belanghebbende schriftelijk verklaart bij een toekomstige verbintenis daarvoor geen borg (meer) te willen zijn;
- [de a-bank] kan buiten medeweten van de borg uitstel van betaling verlenen of meer krediet verstrekken;
- de borg kan geen verweermiddelen inroepen die de hoofdschuldenaar jegens de bank heeft;
- de borg is verplicht tot nakoming door het enkele feit dat de hoofdschuldenaar tekortschoot en zonder dat de hoofdschuldenaar hoeft te zijn aangemaand;
- de regresvordering van de borg is achtergesteld bij verhaal op de hoofdschuldenaar in geval van faillissement totdat de volledige vordering van de bank op de hoofdschuldenaar is voldaan.
Tussen belanghebbende en [A] is geen afzonderlijke overeenkomst gesloten in het kader van de borgstelling. [A] heeft geen borgstellingsvergoeding betaald aan belanghebbende en belanghebbende heeft voor de borgstelling geen zekerheden ontvangen.
Als gevolg van de economische crisis is het aantal autoschadeherstelopdrachten achtergebleven bij de verwachtingen en heeft [B] over de jaren 2009, 2010 en 2011 verliezen geleden van respectievelijk € 41.924, € 138.763 en € 31.671. Belanghebbende is vervolgens in 2011 een joint venture aangegaan. Op 1 juli 2011 heeft [A] 50% van haar aandelen in [B] verkocht aan [C] B.V. (hierna: [C] ) voor € 1.
[A] had medio 2011 nog een schuld aan [de a-bank] van € 141.000 van de oorspronkelijke € 235.000. Op 15 augustus 2011 heeft [A] met [de a-bank] een herfinanciering voor deze lening afgesloten. Het gaat om een [lening] van € 173.000 waarmee de lopende kredietfaciliteit van [A] van € 141.000 per 15 augustus 2011 volledig is afgelost. De overeengekomen voorwaarden en condities van de vorige lening zijn van kracht gebleven. De borgstelling van belanghebbende is voor de herfinanciering blijven gelden.
Op 22 juni 2012 is de resterende 50% van de aandelen in [B] verkocht aan [C] voor € 50.000. [de a-bank] heeft vervolgens de leningen aan [A] opgezegd en belanghebbende aangesproken als borg.
Belanghebbende heeft ultimo 2012 vorderingen op [A] bestaande uit een langlopende lening van € 180.000 en een vordering in rekening-courant van € 64.791,67. De langlopende vordering van belanghebbende op [A] van € 180.000 is voor een bedrag van € 100.000 ontstaan uit de borgstelling.
In de aangifte IB/PVV 2013 heeft belanghebbende een terbeschikkingstellingsverlies aangegeven van in totaal € 253.772. Het betreft de afwaardering van de vorderingen op [A] , waarvan € 80.000 betrekking heeft op de langlopende lening, € 100.000 is ontstaan uit de borgstelling en € 73.772 betrekking heeft op de vordering in rekening-courant (zie 2.9). De Inspecteur heeft het terbeschikkingstellingsverlies geaccepteerd met uitzondering van het verlies van € 100.000 op de vordering ontstaan uit de borgstelling.
3 Geschil
In geschil is of belanghebbende de afwaardering van zijn regresvordering van € 100.000 op [A] als terbeschikkingstellingsverlies ten laste van zijn belastbaar inkomen uit werk en woning kan brengen. Belanghebbende bepleit dat sprake is van een borgstelling op zakelijke gronden, zodat de afwaardering van de regresvordering als verlies in aanmerking kan worden genomen. De Inspecteur is van opvatting dat de borgstelling is verleend als aandeelhouder in de kapitaalsfeer, zodat de afwaardering niet leidt tot een in aanmerking te nemen verlies.
Partijen hebben eenparig verklaard dat bij het gelijk van belanghebbende het belastbaar inkomen uit werk en woning moet worden vastgesteld op negatief € 192.292 en dat bij het gelijk van de Inspecteur dat inkomen juist is vastgesteld bij de uitspraak op bezwaar.
Verder is in geschil de door de Rechtbank toegepaste wegingsfactor voor de proceskostenvergoeding. Belanghebbende is van mening dat de Rechtbank ten onrechte een factor van 0,5 in plaats van 1 heeft toegepast, omdat het gewicht van de zaak niet als lichter dan gemiddeld mag worden aangemerkt. De Inspecteur sluit zich aan bij de beslissing van de Rechtbank.
De Inspecteur heeft aangegeven de verkrijgingsprijs van de aandelen [A] te zullen verhogen met het bedrag van de afwaardering zodra sprake is van een definitieve afwaardering door kwijtschelding van de regresvordering of liquidatie van [A] .