Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-11-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:9562, 20/00083
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-11-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:9562, 20/00083
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 17 november 2020
- Datum publicatie
- 27 november 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2020:9562
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:1180, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 20/00083
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Inkomensafhankelijke combinatiekorting.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 20/00083
uitspraakdatum: 17 november 2020
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 31 december 2019, nummer AWB 19/3989, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Den Haag (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op digitale wijze plaatsgevonden op 8 september 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende, geboren [in] 1978, heeft de Nederlandse nationaliteit en stond in 2016 ingeschreven op een Nederlands adres in de basisregistratie personen.
Belanghebbende was van 2007 tot en met 2018 gehuwd met [A] (hierna: de echtgenote), die de Franse nationaliteit heeft. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben samen twee kinderen. In 2014 is de echtgenote met de kinderen geëmigreerd naar Frankrijk. De kinderen stonden samen met de echtgenote in 2016 in de Franse basisregistratie personen ingeschreven op hun woonadres in [B] . Beide kinderen waren op 1 januari 2016 jonger dan 12 jaar.
Belanghebbende verbleef in 2016 van donderdagavond tot en met zondagavond/maandagochtend en tijdens de vakanties bij zijn gezin in Frankrijk, maar stond in de Franse basisregistratie personen niet op dit adres ingeschreven.
Belanghebbende heeft aangifte in de IB/PVV voor het jaar 2016 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.527 en in de aangifte vermeld dat hij in aanmerking komt voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting (hierna: de iack). Uit de aangifte volgt dat belanghebbende het standpunt heeft ingenomen dat hij dient te worden aangemerkt als binnenlandse belastingplichtige.
De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2016 de door belanghebbende gevraagde iack niet verleend.
De echtgenote, die haar arbeidsinkomen in 2016 geheel heeft genoten in Frankrijk, had in dat jaar een lager arbeidsinkomen dan belanghebbende.
Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. In het hoorverslag van 12 april 2019 van het op 1 maart 2019 tussen belanghebbende en de Inspecteur (namens deze [C] en [D] ) gehouden hoorgesprek is onder meer het volgende vermeld:
“9. De inspecteur geeft aan dat met de Basisregistratie Personen gelijkgesteld wordt een daarmee naar aard en strekking overeenkomende registratie buiten Nederland. Belanghebbende geeft aan ingeschreven te staan in de Basisregistratie in Nederland. De inspecteur vraagt belanghebbende of hij ook ingeschreven is geweest in de basisregistratie in Frankrijk. Belanghebbende is het antwoord hierop schuldig gebleven. Belanghebbende gaat onderzoeken of dit het geval is.”
Belanghebbende heeft op het hoorverslag gereageerd bij e-mailbericht van 23 april 2019 aan de Inspecteur ( [D] ), waarin hij onder meer het volgende heeft geschreven:
“Uw collega, de heer [C] gaf echter aan dat reeds op basis van de bestaande wetgeving hij zich afvroeg of ik me niet als buitenlands belastingplichtige had moeten aanmerken, nu mijn feitelijke huishouden in Frankrijk was en ik dus op een andere manier belasting had moeten aangeven. En dat ik dan zelfs waarschijnlijk binnen de bestaande wet- en regeling al in aanmerking kom voor de IACK. Hij noemde daarbij een aantal regelingen en artikelen. Hij zou dat gaan uitzoeken, waarbij hij ook zou (laten) uitzoeken of ik in het buitenland ingeschreven heb gestaan bij de gemeente [B] , iets wat ik niet zeker weet, omdat ik daar welliswaar een huurcontract ben aangegaan en wellicht door de gemeente automatisch ben ingeschreven, maar waar ik niet actief mee bezig ben gegaan omdat dat nimmer door de belastingdienst aan mij is aangegeven. Ook niet toen ik daar in 2014 expliciet om heb gevraagd aan de belastingdienst in Heerlen. Heerlen gaf mij toen aan, na uitleg van mijn kant, dat ik gewoon mijn aangifte in Nederland kon blijven doen en mijn toenmalige partner haar aangifte in Frankrijk. Ik heb aan u aangeboden om dat zelf eventueel na te vragen bij de gemeente [B] , maar uw collega [C] gaf aan dat de belastingdienst dat waarschijnlijk zelf kan nagaan. We hebben afgesproken dat u en de heer [C] dit eerst gaan uitzoeken en daar bij mij op zullen terugkomen.”
3 Geschil
In geschil is of belanghebbende recht heeft op toepassing van de iack, welke vraag door belanghebbende bevestigend en door de Inspecteur ontkennend wordt beantwoord.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij recht heeft op toepassing van de iack omdat:
- de tekst van artikel 44b van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 en de bedoeling van deze bepaling ruimte laat voor toepassing van de iack in zijn situatie;
- de Inspecteur in het hoorgesprek een toezegging heeft gedaan;
- het niet-toekennen strijd oplevert met Europees recht; en
- zijn situatie vergelijkbaar is met die van een grensarbeider die in Nederland werkt maar met zijn gezin in het buitenland woont, zodat het niet toekennen in strijd komt met het rechtszekerheidsbeginsel.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende geen recht heeft op toepassing van de iack, omdat de kinderen niet op hetzelfde woonadres zijn inschreven als belanghebbende en belanghebbende niet aan de eisen van artikel 44b van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 voldoet. De Inspecteur heeft ook de overige stellingen van belanghebbende gemotiveerd betwist.