Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-10-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:10011, 20/01021
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-10-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:10011, 20/01021
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 26 oktober 2021
- Datum publicatie
- 5 november 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2021:10011
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:704
- Zaaknummer
- 20/01021
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Staking onderneming. Nagekomen bedrijfslasten?
Uitspraak
locatie Leeuwarden
nummer 20/01021
uitspraakdatum: 26 oktober 2021
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 8 oktober 2020, nummer LEE 19/1308, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Groningen (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank NoordNederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, de Inspecteur veroordeeld tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 1.500, de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 786.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord [naam1] , als de gemachtigde van belanghebbende (hierna: gemachtigde), alsmede mr. [naam2] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [naam3] . van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende, geboren [in] 1954, dreef een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De activiteiten bestonden uit het vervoeren van auto’s, veelal voor garages en/of de autohandel.
Belanghebbende heeft in verband met ziekte zijn onderneming in 2008 gestaakt. In 2009 zijn de laatste activa verkocht en sindsdien heeft belanghebbende geen ondernemingsactiviteiten meer verricht en daarom geen opbrengsten uit hoofde van zijn onderneming meer genoten.
Belanghebbende heeft de aangifte IB/PVV voor 2013 op 25 maart 2015 ingediend, naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.800. De belastbare winst uit onderneming is aangegeven naar een bedrag van negatief € 5.584. Laatstgenoemd bedrag is in de aangifte als volgt berekend: winst € 6.493 (= opbrengsten ad € 200 -/- bedrijfskosten ad € 6.693) + MKB-winstvrijstelling € 909.
Bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2013 is de Inspecteur afgeweken van de aangifte. In de brief waarin de afwijking van de aangifte aan gemachtigde wordt medegedeeld, heeft de Inspecteur de volgende toelichting opgenomen:
“(…) Winst uit onderneming
Uit informatie blijkt dat uw cliënt geen onderneming meer heeft sinds 2009. Er zijn in het belastingjaar 2011 nog eenmalige nagekomen kosten geweest. Dit betekent dat het inkomen te laag is vermeld. Ik ben dan ook van plan op dit punt van de aangifte af te wijken met een bedrag van € 5584.
Door deze correctie wordt de drempel voor uitgaven voor specifieke zorgkosten hoger berekend op € 395. De aftrek wordt dan € 497 in plaats van € 589.
Aangegeven verzamelinkomen |
€ 17.800 |
Correcties (geen winst uit onderneming) |
5.584 |
Lagere aftrek ziektekosten |
92 |
Nieuw vastgesteld verzamelinkomen |
€ 23.476 |
(…)”
De aanslag IB/PVV 2013 is met dagtekening 20 april 2016 opgelegd naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.384.
In de bezwaarfase is door belanghebbende het onderstaande overzicht verstrekt:
Inkopen 2013 |
OB |
Tel.kst. |
Adm. |
Privé |
Onderhoud |
Rente |
|
Telefoon |
1.087,91 |
188,86 |
899,05 |
||||
Adm. kosten |
1.188,83 |
206,33 |
982,50 |
||||
Privé rapport |
102,85 |
102,85 |
|||||
[naam4] . |
133,95 |
23,25 |
110,70 |
||||
Rente |
3.038,07 |
||||||
5.551,61 |
418,44 |
899,05 |
982,50 |
102,85 |
110,70 |
3.038,07 |
Tot de in de bezwaarfase door gemachtigde overgelegde stukken behoort een factuur gedateerd op 1 november 2013 afkomstig van gemachtigde en gericht aan belanghebbende met onder andere de volgende omschrijving: “(…)
€ €
Privé : Rapport 2012 85,--
OB 21% 17,85
102,85
Zakelijk : Uitwerking EL.M.T. 982,50
OB 21% 206,33
1.188,83 (…)”
Met dagtekening 31 oktober 2013 heeft de gemachtigde aan belanghebbende een overzicht verzonden van de stand van de vordering van de gemachtigde op belanghebbende. De stand van deze vordering bedraagt volgens dit overzicht per 31 oktober 2013 € 28.233,15.
Op 4 november 2013 heeft de Inspecteur bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld waarvan per 18 maart 2014 een rapport is opgesteld. Het boekenonderzoek zag onder andere op de aangiften IB/PVV en omzetbelasting over de jaren 2007 tot en met 2011.
Belanghebbende heeft over de tijdvakken 2011 tot en met 2015 teruggaven aan omzetbelasting ontvangen.
Bij uitspraak op bezwaar van 8 maart 2019 heeft de Inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard en de opgelegde aanslag IB/PVV 2013 gehandhaafd.
3 Geschil
In geschil is of de opgelegde aanslag, die in bezwaar is gehandhaafd, te hoog is vastgesteld. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de kosten volgens de specificatie bij 2.6. aftrekbaar zijn als nagekomen bedrijfslasten, welke vraag belanghebbende bevestigend beantwoordt en de Inspecteur ontkennend.
Verder houdt partijen verdeeld of door de Rechtbank de redelijke termijn terecht met 14 maanden is verlengd met als gevolg dat de Inspecteur is veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.500.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur, tot vermindering van de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.800, tot een vergoeding voor de overschrijding van de redelijke termijn van € 3.000 en tot een extra vergoeding voor ‘alle extra ellende’ van € 5.000.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.