Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-11-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:10462, 20/00966
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-11-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:10462, 20/00966
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 9 november 2021
- Datum publicatie
- 19 november 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2021:10462
- Zaaknummer
- 20/00966
Inhoudsindicatie
Wet Woz. Proceskostenvergoeding.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 20/00966
uitspraakdatum: 9 november 2021
Uitspraak van de achttiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 september 2020, nummer AWB 19/7231, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Ede (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres] 104 te [woonplaats] , per waardepeildatum 1 januari 2018 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2019 vastgesteld op € 730.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting 2019 (OZB) voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de eerder vastgestelde waarde verminderd tot € 643.000 en de opgelegde aanslag OZB dienovereenkomstig verminderd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de heffingsambtenaar vernietigd, de beschikking verminderd tot € 600.000 en de aanslag OZB dienovereenkomstig verminderd. Daarbij heeft de Rechtbank de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.572 en de heffingsambtenaar opgedragen het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende de gemachtigde mr. [naam1] en namens de heffingsambtenaar [naam2] en [naam3] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak. De onroerende zaak betreft een omstreeks 1970 gebouwde vrijstaande woning van 950 m3 met garage, die is gelegen op een kavel van 2655 m2.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet WOZ de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2018 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2019 vastgesteld op € 730.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag OZB voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld.
Belanghebbende heeft hiertegen bij brief van 22 maart 2019 (pro forma) bezwaar gemaakt. In dit bezwaarschrift is – voor zover hier van belang – vermeld:
“Ten einde mijn bezwaren te kunnen motiveren verzoek ik u vriendelijk mij de voor het jaar 2019 door u gehanteerde waarde-opbouw berekeningen en grondstaffels te doen toekomen, zowel met betrekking tot voornoemd pand als met betrekking tot de door u in aanmerking genomen referentiepanden.”
De heffingsambtenaar heeft bij e-mailberichten van 11 juni 2019 en 27 juni 2019 de grondstaffel en het taxatieverslag (met onderbouwing) toegestuurd.
Belanghebbende heeft het bezwaar bij brief van 17 juli 2019 aangevuld. Daarbij heeft belanghebbende aangegeven gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord indien niet volledig aan het bezwaar tegemoet wordt gekomen en aanspraak te willen maken op een proceskostenvergoeding.
De heffingsambtenaar heeft in de bezwaarfase een taxateur van de gemeente Ede verzocht de onroerende zaak opnieuw te taxeren en te adviseren omtrent de waarde. De taxateur heeft geconstateerd dat de WOZ-waarde te hoog is vastgesteld en de waarde getaxeerd op € 643.000.
Bij uitspraak op bezwaar van 19 november 2019 heeft de heffingsambtenaar conform het advies van de taxateur de WOZ-waarde verlaagd naar € 643.000.
Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld.
Naar aanleiding van het beroep heeft [naam4] , taxateur van de gemeente Ede, de waarde nogmaals gecontroleerd. Hij heeft geconstateerd dat de WOZ-waarde te hoog is vastgesteld en dat de door gemachtigde voorgestelde waarde van € 600.000 reëel is.
De heffingsambtenaar heeft naar aanleiding van het advies van [naam4] met dagtekening 20 februari 2020 het volgende compromisvoorstel naar belanghebbende verstuurd:
“Hierbij verklaart [Hof: belanghebbende] het ingediende beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde voor [adres] 104 te [woonplaats] in te trekken op de volgende voorwaarden:
1. De waarde van [adres] 104 te [woonplaats] wordt naar waardepeildatum 1 januari 2018 en geldend voor belastingjaar 2019 vastgesteld op € 600.000.
2. De kosten voor de beroepsmatig verleende rechtsbijstand tijdens de bezwaarprocedure worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vergoed met het forfaitaire bedrag van € 522, namelijk voor het indienen van het bezwaarschrift en de hoorzitting.
3. De kosten voor de beroepsmatig verleende rechtsbijstand tijdens de beroepsprocedure worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vergoed met € 525.
4. De gemeentelijke belastingen worden aangepast aan de verlaagde waarde.
5. Het betaalde griffierecht van € 47 wordt vergoed.”
Belanghebbende is niet ingegaan op het compromisvoorstel omdat hij van mening is dat de werkelijke proceskosten dienen te worden vergoed.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de heffingsambtenaar vernietigd, de beschikking verminderd tot € 600.000 en de aanslag OZB dienovereenkomstig verminderd. Daarbij heeft de Rechtbank de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.572 (€ 522 voor de kosten in de bezwaarfase en € 1.050 voor de kosten in eerste aanleg).
3 Geschil
In geschil is of belanghebbende op grond van bijzondere omstandigheden recht heeft op vergoeding van de werkelijke proceskosten als bedoeld in artikel 2, lid 3, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb).