Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-11-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:10708, 19/00130
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-11-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:10708, 19/00130
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 16 november 2021
- Datum publicatie
- 22 november 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2021:10708
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1662
- Zaaknummer
- 19/00130
Inhoudsindicatie
BPM. Vermindering (afschrijving).
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 19/00130
uitspraakdatum: 16 november 2021
Uitspraak van de eenentwintigste enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 31 december 2018, nummer AWB 18/765, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/ Centrale administratieve processen (hierna: de Inspecteur)
de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid; hierna: de Minister).
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) opgelegd.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Bij tussenuitspraak van 19 januari 2021 heeft het Hof de gemachtigde van belanghebbende [naam1] (en [naam2] BV) in deze procedure geweigerd.
Het Hof heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld een nieuwe gemachtigde aan te wijzen. Belanghebbende heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 25 juni 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord gemachtigde van belanghebbende [naam3] (hierna: gemachtigde), alsmede namens de Inspecteur [naam4] , bijgestaan door [naam5] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende heeft voor een gebruikte kampeerauto van het merk FIAT Ducato 35 2.3 MultiJet L3H2 (hierna: de kampeerauto) met een kilometerstand van 65.832 km op 3 mei 2016 aangifte voor de bpm gedaan naar een bedrag van € 3.673, dit bedrag op 17 mei 2016 voldaan. De datum van eerste toelating is 25 maart 2013.
Belanghebbende heeft voor de berekening van de afschrijving als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet bpm), gebruik gemaakt van een koerslijst van Eurotaxglass’s. Dit betreft een koerslijst van een bestelauto met dezelfde kenmerken als de kampeerauto, zijnde een zogenoemde gesloten bestelauto van het merk Fiat, type Ducato, Diesel 35H L3H2 2.3. MJ 110kW, behoudens de recreatieve voorzieningen. In de aangifte heeft belanghebbende de verschuldigde bpm als volgt berekend:
€ |
||
historische nieuwprijs |
48.303 |
|
Handelsinkoopwaarde volgens Eurotaxglass’s |
15.193 |
|
afschrijving |
33.110 |
|
afschrijvingspercentage |
68,55% |
|
Bruto bpm |
11.682 |
|
afschrijving |
8.009 |
|
Verschuldigde bpm |
3.673 |
Bij brief van 12 april 2017 heeft de Inspecteur belanghebbende met betrekking tot de onderhavige kampeerauto zijn voornemen tot het opleggen van een naheffingsaanslag kenbaar gemaakt. In deze aankondiging heeft de Inspecteur belanghebbende onder meer geschreven:
“(…)
U hebt (…) aangifte BPM gedaan voor het motorrijtuig met het identificatienummer [nummer] . Het merk en type van deze kampeerwagen is Fiat Ducato 35 2.3 Multijet L3H2 kampeerauto. (…).
Naheffing BPM
U hebt bij deze aangifte een bedrag aan BPM van € 3.673 aangegeven en betaald. Dit bedrag is lager dan het BPM-bedrag dat ik heb berekend. Ik ben daarom van mening dat u te weinig belasting hebt betaald en ben van plan u een naheffingsaanslag BPM op te leggen.
BPM-bedrag
Het verschil tussen het door u aangegeven bedrag aan BPM en het door mij berekende bedrag, is als volgt te verklaren:
In uw aangifte hebt u gekozen voor een afschrijving op basis van een koerslijst Eurotaxglass’s met een inkoopwaarde van € 15.193.
Op grond van de koerslijst hebt u de werkelijke afschrijving vastgesteld op 68,55%.
(…)
In de aangifte heeft u de afschrijving bepaald op basis van individuele waardebepaling (met koerslijst). U bent in de overgelegde koerslijst bij de werkelijke afschrijving ten onrechte uitgegaan van de handelswaarde van een bestelauto in plaats van de handelswaarde van de Kampeerauto. In punt 5.3 van besluit 4 maart 2014, nr. BLKB2014/127M (hierna: het Kaderbesluit bpm) is goedgekeurd dat voor het berekenen van de verschuldigde belasting (heffing) wordt uitgegaan van de waarde van een met de kampeerauto vergelijkbare bestelauto, waardoor de maatstaf van heffing lager is dan de catalogusprijs van de kampeerauto. Op grond van artikel 10 leden 1 en 2 van de wet BPM wordt de vermindering van belasting berekend op basis van de catalogusprijs van het betreffende motorrijtuig.
Feit is dat het betreffende motorrijtuig een kampeerauto is en niet de meest vergelijkbare bestelauto. Volgens het wettelijke systeem dient onderscheid te worden gemaakt tussen
> het bepalen van de maatstaf van heffing (artikel 9 Wet BPM)
> het bepalen van de vermindering (artikel 10 Wet BPM)
Voor het bepalen van de maatstaf van heffing is voor kampeerauto's in het Kaderbesluit bpm een goedkeuring opgenomen. Volgens deze goedkeuring wordt de maatstaf bepaald door de catalogusprijs van de met de kampeerauto zoveel mogelijk (qua wielbasis) vergelijkbare bestelauto.
Voor de bepaling van de vermindering is in het Kaderbesluit BPM géén goedkeuring opgenomen en zullen de bepalingen van artikel 10 Wet BPM moeten worden gevolgd. Dit betekent dat aansluiting moet worden gezocht bij de catalogusprijs van de kampeerauto. De vermindering kan worden bepaald aan de hand van:
> tabel;
> koerslijst: handelsinkoopwaarde van vergelijkbare kampeerauto's;
> taxatierapport: taxatie van de handelsinkoopwaarde van de betreffende kampeerauto.
Tevens wil ik verwijzen naar de uitspraak Hof Den Bosch met zaaknummer
14/00962.
Berekening verschuldigde BPM
Het verschuldigde BPM-bedrag is € 4.828. Het verschil tussen de verschuldigde BPM en de door u betaalde BPM is € 1.155. Voor dit bedrag zal ik een naheffingsaanslag BPM opleggen. Als u belastingrente moet betalen, wordt deze apart vermeld. In de bijlage bij deze brief vindt u de financiële basisgegevens.
Als u het niet eens bent met mijn voornemen
Bent u het niet eens met mijn voornemen om u deze naheffingsaanslag op te leggen? Dan kunt u hierop vóór 26 april 2017 reageren. Heb ik voor deze datum geen reactie van u ontvangen, dan zal ik de naheffingsaanslag opleggen.
(…)”.
Omdat belanghebbende niet heeft gereageerd op het voornemen van de Inspecteur om een naheffingsaanslag bpm op te leggen (zie 2.3.) heeft de Inspecteur op 10 mei 2017 een naheffingsaanslag bpm opgelegd van € 1.155. De Inspecteur heeft uitgaande van een bedrag aan bruto bpm van € 11.682 en een forfaitair afschrijvingspercentage van 58,664, de verschuldigde bpm vastgesteld op € 4.828. Het verschil tussen dit bedrag en het op aangifte voldane bedrag van € 3.673 beloopt € 1.155.
Bij brief van 9 juni 2017 – ontvangen door de Inspecteur op 12 juni 2017 – is door belanghebbende een pro forma bezwaarschrift ingediend.
Bij brief van 14 september 2017 heeft de Inspecteur belanghebbende op de hoogte gesteld van zijn voorgenomen uitspraak op bezwaar. In deze brief is onder andere het volgende opgenomen:
“(…) Mogelijkheid om te worden gehoord
In uw bezwaar verzoekt u om een uitnodiging voor een hoor-gesprek. In het hoor-gesprek van 30 mei 2017 is besproken dat de dossiers inzake kampeerauto’s door de belastingdienst zullen worden afgedaan en dat voor deze dossiers een afwijzing zal volgen. Voor wat betreft kampeerauto’s heeft u toen het volgende aangegeven. (…) Onderhavig bezwaarschrift ziet op dezelfde problematiek waarvan uw standpunten bij ons reeds bekend zijn.
Indien u het niet eens bent met mijn voornemen, heeft u het recht om te worden gehoord. Hiertoe zal ik u een voorstel doen dan wel heeft u inmiddels een voorstel ontvangen. (…)”
Op 6 oktober 2017 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. Het verslag is aan belanghebbende bij brief van 1 november 2017 toegezonden.
De uitspraak op bezwaar waarin het bezwaar van belanghebbende ongegrond is verklaard is gedaan op 22 december 2017
3 Geschil
In geschil is of:
- -
-
[naam1] terecht als gemachtigde is geweigerd (i);
- -
-
door het Hof en de Rechtbank te vroeg en te veel griffierecht is geheven door geen rekening te houden met de omvang van het financiële belang dat belanghebbende heeft bij de onderhavige geschillen (ii);
- -
-
sprake is van schending van het verdedigingsbeginsel of de rechten van verdediging omdat belanghebbende niet is gehoord (iii);
- -
-
de naheffingsaanslag terecht is opgelegd (iv);
- -
-
sprake moet zijn van een passende rentevergoeding buiten artikel 28c van de Invorderingswet (hierna: IW) om over de periode van betaling tot de feitelijke terugbetaling (v);
- -
-
sprake moet zijn van vergoeding van werkelijke proceskosten in de bezwaar, beroep en hoger beroep (vi);
- -
-
belanghebbende terecht aanspraak maakt op een vergoeding van immateriële schade wegens de overschrijding van de redelijke termijn voor beslechting van dit belastinggeschil in beroep en in hoger beroep (vii);
- -
-
het Hof ingeval het een standpunt van belanghebbende niet volgt, gehouden is tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie te Luxemburg (hierna: HvJ) (viii);
- -
-
sprake moet zijn van een vergoeding van rente over de terugbetaling van griffierecht (ix);