Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-11-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:10714, 20/00423 t/m 20/00425

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-11-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:10714, 20/00423 t/m 20/00425

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
16 november 2021
Datum publicatie
26 november 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:10714
Zaaknummer
20/00423 t/m 20/00425

Inhoudsindicatie

Wet Woz. Ontvankelijkheid beroep.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers: 20/00423 tot en met 20/00425

uitspraakdatum: 16 november 2021

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 8 januari 2020, nummers UTR 19/408, UTR 19/410 en UTR 19/411 in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 28 februari 2018 de waarde van de onroerende zaak [adres1] 20 te [woonplaats] voor het kalenderjaar 2018, naar waardepeildatum 1 januari 2017, vastgesteld op € 399.000.

1.2.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 28 februari 2018 de waarde van de onroerende zaak [adres2] 304 (kelder) te [plaats] voor het kalenderjaar 2018, naar waardepeildatum 1 januari 2017, vastgesteld op € 43.000.

1.3.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 28 februari 2018 de waarde van de onroerende zaak [adres2] 304 te [plaats] voor het kalenderjaar 2018, naar waardepeildatum 1 januari 2017, vastgesteld op € 168.000.

1.2.

De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak van 10 december 2018 de bezwaren ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen. De rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 8 januari 2020 de beroepen niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een machtiging. Het proces-verbaal van deze uitspraak is op 22 januari 2020 verzonden aan partijen.

1.4.

Belanghebbende heeft op tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Het hogerberoepschrift gedateerd 2 maart 2020 is op 5 maart 2020 ontvangen door het Hof.

1.5.

De heffingsambtenaar heeft op 5 maart 2021 een verweerschrift ingediend.

1.6.

Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2021. Namens belanghebbende is verschenen mr. [naam1] (hierna: [naam1] ). Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen mr. [naam2] en [naam3] (taxateur).

2 Feiten

2.1.

Namens belanghebbende heeft [naam1] op 12 maart 2018 een bezwaarschrift ingediend. Daarin heeft [naam1] vermeld dat hij als gemachtigde optreedt. De bezwaren zijn ongegrond verklaard.

2.2.

Op 11 september 2018 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. Tijdens dit hoorgesprek zijn ook andere objecten ter sprake gekomen waarbij [naam1] als gemachtigde optreedt. Van dit hoorgesprek is een verslag gemaakt, waarin het volgende is vermeld:

“Tijdens de hoorzitting kwam ter sprake dat enkele machtigingen ontbraken en dat er nog enkele stukken ontbraken waarom al schriftelijk is verzocht en waarop niet gereageerd is. De heer [naam1] zegt dat hij gemachtigd is en verzoekt om nogmaals de gegevens waarom gevraagd is toe te sturen dan zal hij er voor zorgen dat BghU deze krijgt.”

2.3.

Op 18 januari 2019 heeft [naam1] namens belanghebbende beroep ingesteld tegen deze uitspraken op bezwaar. Bij brief van 25 januari 2019 heeft de Rechtbank [naam1] verzocht binnen vier weken een machtiging over te leggen, waarbij erop is gewezen dat een beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien niet binnen de termijn aan het verzoek wordt voldaan.

2.4.

Bij brief van 19 februari 2019 heeft [naam1] het volgende geschreven:

“De volmacht is reeds in uw bezit via de gemeente, voeg ik in kopie bij of zend ik u expliciet desgevraagd nog na. Deze is overigens altijd gehecht aan het bezwaarschrift en dat processtuk wordt óók altijd al bij aanvang door verweerder in het geding gebracht.”

[naam1] heeft bij dit schrijven niet (hernieuwd) een machtiging overgelegd.

2.5.

In het verweerschrift van 14 mei 2019 schrijft de heffingsambtenaar het volgende:

“4.2 Primair standpunt

In de door uw rechtbank doorgezonden stukken, genummerd Al, A2, A7 t/m A9 en A14, trof ik geen rechtsgeldige machtiging aan. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.”

2.6.

In een brief van 20 december 2019 schrijft [naam1] het volgende:

“7. Terzake de (eigen) woning van onze klant: hij woont/woonde daar alleen per 1-1-2018 en had destijds niet (meer) de beschikking over enige hond(en)!”

2.7.

Op 8 januari 2020 heeft de zitting bij de Rechtbank plaatsgevonden. Van deze zitting is een proces-verbaal opgesteld, waarin het volgende is vermeld:

“ [naam1] reikt volmacht uit van [naam4] . Door de griffier toegevoegd aan dossier.

GV [gemachtigde heffingsambtenaar]

Het betreft hier mevrouw [belanghebbende] en niet meneer [naam4] . Het gaat om [belanghebbende] en dat is mevrouw [belanghebbende] . [naam4] is de vader en de eigenaar van de panden. Maar dit is een huurdersbeschikking. De machtiging van mevrouw [belanghebbende] ontbreekt. [adres1] is eigendom van de vader. Die woning is gekocht voor de dochter. Mevrouw heet [voornaam1] en woont met haar zoon op de [adres1] .

(…)

Ik heb geen machtiging in het bezwaar dossier. We hebben in beroep een andere machtiging. Als we het in bezwaar kritischer hadden uitgevraagd dan had de machtiging in bezwaar al tot problemen kunnen leiden.

R [rechter]

U kunt niet tegen de waarde procederen van de eigenaarsbeschikking van de [adres1] , want dat ligt niet voor. Beschikking is gericht tot [belanghebbende] , huurdersbeschikking [adres1] 20. En daarna is het gesplitst. [naam1] u moet duidelijk maken waartegen u beroep instelt. We kunnen het hebben over de Kelder en de eigenaren beschikking [adres2] en die zijn gericht aan [belanghebbende] . En u komt met machtiging van [naam4] en dat is haar vader. Dus [naam1] u heeft niet de juiste machtiging overgelegd.

[naam1]

Ik heb een volmacht gevraagd aan mijn cliënt en toen heb ik deze gekregen. Dit heb ik toegestuurd gekregen. Via de e-mail. Het is mevrouw [belanghebbende] , zij gebruikt de naam [voornaam2] .

R

Heeft u de e-mail?

Machtiging zit bij de B stukken?

GV

Betreft stuk van 13 april 2019; daarachter zit machtiging van [naam4] en dat is de zoon. En daar is [naam1] mee ontvangen in bezwaar.

R

Dit is wat we hebben?

[naam1]

Ik werk voor de hele familie [belanghebbende] . Machtiging zit in het dossier van de BGHU.

R

Daar zit het niet in.

[naam1]

Maar dan was ik niet ontvankelijk verklaard.

R

BGHU kan ook foutje maken.

Zou het kunnen dat vader de volmacht heeft getekend.

[naam1]

Nee

R

Dan heeft u een probleem.

[naam1]

Dat is per definitie als ik hier kom. Ik kan op en neer fietsen. Mocht eerder ook.

R

U moet zorgen dat de zaken in orde zijn. Ik heb u de gelegenheid gegeven de zaken in orde te hebben. Ik ga niet toelaten dat u de zaken nog in orde maakt. Er is geen machtiging en dan is het te laat. In de andere eerdere zaak was er een machtiging. Ik ga de zaak sluiten tenzij u nog iets wilt zeggen over de machtiging?

[naam1]

Ja, ik werk voor de hele familie. Het zou kunnen dat dit niet de juiste machtiging is. Ik bied aan het binnen 10 minuten aan te leveren. De juiste machtiging.

R

Ik sluit het onderzoek en doe meteen uitspraak. U bent niet ontvankelijk. Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal in hoger beroep gaan. [naam1] merkt op dat hij dit zal doen.”

2.8.

In het dossier zit een e-mail van 2 maart 2018 gericht aan [naam1] . Hierin is het volgende vermeld:

“bese [naam1] ,

Dank voor je uitgebreide toelichting, ik zal kijken in hoeverre mijn vader openstaat voor deze wijze van kosten reductie.

in de regel laat hij zich niet snel wat wijs maken, we gaan het zien.

Vriendelijke groet,

[naam4] ”

2.9.

De Rechtbank heeft geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat [naam1] gemachtigd was namens belanghebbende bezwaar te maken of beroep in te stellen. De Rechtbank heeft vervolgens de beroepen niet-ontvankelijk verklaard.

2.10.

In hoger beroep heeft belanghebbende een in april 2020 door belanghebbende getekende machtiging overgelegd.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de Rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het niet overleggen van een machtiging.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en van de heffingsambtenaar, en tot terugwijzing naar de Rechtbank voor een hernieuwde beoordeling van het beroep. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing