Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-11-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:10716, 20/00739

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-11-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:10716, 20/00739

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
16 november 2021
Datum publicatie
26 november 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:10716
Zaaknummer
20/00739

Inhoudsindicatie

Invordering. Ontvankelijkheid bezwaar. Tegen een betalingsherinnering staat geen bezwaar en beroep open.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 20/00739

uitspraakdatum: 16 november 2021

Uitspraak van de negentiende enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 juni 2020, nummer AWB 19/6942, in het geding tussen belanghebbende en

de invorderingsambtenaar van Belastingsamenwerking Rivierenland (hierna: de invorderingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2019 een belastingaanslag lokale belastingen opgelegd. Op 15 mei 2019 is een betalingsherinnering verstuurd aan belanghebbende.

1.2.

Op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de betalingsherinnering heeft de invorderingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar vernietigd omdat het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2021. Daarbij is verschenen en gehoord [belanghebbende] (belanghebbende).

2 Vaststaande feiten

2.1.

Met dagtekening 31 januari 2019 is een belastingaanslag lokale belastingen 2019 aan belanghebbende opgelegd.

2.2.

Met dagtekening 15 mei 2019 is door de invorderingsambtenaar naar belanghebbende een betalingsherinnering aanslagbiljet lokale belastingen 2019 gestuurd met als aanhef:

‘Beste heer [belanghebbende] ’.

2.3.

Met dagtekening 20 mei 2019 maakt belanghebbende bezwaar tegen de betalingsherinnering omdat daarin een verkeerde aanhef is opgenomen. Tevens eist belanghebbende een juiste brief qua tenaamstelling.

2.4.

Bij brief van 1 juni 2019 stuurt de invorderingsambtenaar aan belanghebbende een aanmaning en brengt € 7 aan aanmaningskosten in rekening.

2.5.

Bij brief van 26 juni 2019 stuurt de invorderingsambtenaar aan belanghebbende een dwangbevel en brengt naast de aanmaningskosten € 46 aan dwangbevelkosten in rekening.

2.6.

De invorderingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende van 20 mei 2019 eerst als klacht aangemerkt en later mede als bezwaar tegen de op 1 juni 2019, respectievelijk 26 juni 2019 in rekening gebrachte aanmanings- en dwangbevelkosten. Met dagtekening 24 oktober 2019 heeft de invorderingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en de aanmaningskosten en dwangbevelkosten verminderd tot nihil.

3 Geschil

In geschil is of het bezwaar van belanghebbende tegen de betalingsherinnering van 15 mei 2019 ontvankelijk is. Daarnaast is in geschil of belanghebbende recht heeft op vergoeding van immateriële schade in verband met ‘derving kwaliteit van leven en de vele uren werk’.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing