Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-11-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:10727, 21/00178

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-11-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:10727, 21/00178

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
16 november 2021
Datum publicatie
26 november 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:10727
Zaaknummer
21/00178

Inhoudsindicatie

Uitspraak op verzet. Griffierecht niet betaald. Hoger beroep niet-ontvankelijk. Verzet ongegrond.

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummer 21/00178

uitspraakdatum: 16 november 2021

Uitspraak van de eerst meervoudige belastingkamer

op het verzet van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gedane uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer van dit Hof van 22 juni 2021 op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 11 december 2020, nummer LEE 18/3147, in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Groningen (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank) met het nummer LEE 18/3147 hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft het hoger beroep bij uitspraak van 22 juni 2021 niet-ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet binnen de in de herinnering van het Hof gestelde termijn is voldaan. De uitspraak is op 22 juni 2021 aangetekend aan partijen verzonden.

1.2.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof verzet aangetekend. Het verzetschrift is gedagtekend 10 juli 2021 en ter griffie van het Hof ontvangen op 14 juli 2021.

1.3.

Het verzet is ter zitting van het Hof behandeld op 12 oktober 2021 te Leeuwarden. Ter zitting is gehoord belanghebbende, bijgestaan door [naam1] .

2 Gronden van het verzet

2.1.

Belanghebbende heeft in het verzetschrift en ter zitting van het Hof aangevoerd dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is bijgeschreven op de door het Hof vermelde bankrekening vanwege overmacht die is ontstaan door de problematiek van belanghebbendes psychische diagnose. In het verzetschrift is onder meer het volgende opgenomen:

“(…)

Het verschuldigde griffierecht is door overmacht niet binnen de gestelde termijn bijgeschreven op vermelde bankrekening.

De overmacht is ontstaan door de problematiek van mijn psychische diagnose.

In bijlage 1, ziet u de betreffende nota. Ik heb hierover nog gebeld naar het algemeen telefoonnummer. Zij verwezen mij naar een ander telefoonnummer, bijgeschreven op de brief. Het was voor mij niet duidelijk waarover dit precies ging en het bleek over het jaar 2011 te gaan.

Ik heb dit, voor mij grote probleem, bij mijn man neergelegd.

Op de brief heb ik toen genoteerd “22 april 2021 betaald”.

Ik was dus erg verrast en van streek over deze uitspraak. Ik heb direct de brief erbij gepakt en voor de zekerheid onze bankrekening en die van mijzelf gecontroleerd. De betaling was hier niet van afgegaan. Ik heb mijn man gebeld en was al redelijk paniekerig. Ik hoopte dat hij het van zijn eigen rekening betaald had, toen kwam het misverstand aan het licht. Mijn man had begrepen dat ik de rekening betaald had tijdens ons overleg op 22 april had betaald.”

2.2.

Ter onderbouwing hiervan heeft belanghebbende een kopie van de desbetreffende griffierechtnota overgelegd. Op deze griffierechtnota staat handgeschreven vermeld: “22/4 betaald”.

2.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het verzet.

3 Beoordeling van het verzet

3.1.

Op grond van artikel 8:41, lid 1 in samenhang met artikel 8:108, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is de indiener van een hogerberoepschrift griffierecht verschuldigd. Het zesde lid van artikel 8:41, van de Awb schrijft dwingend voor dat het (hoger) beroep niet-ontvankelijk is indien het griffierecht niet tijdig is betaald, tenzij niet kan worden geoordeeld dat de indiener niet in verzuim is geweest.

3.2.

Vaststaat dat het griffierecht niet is betaald. Het Hof moet dus beoordelen of er gronden zijn waaruit kan worden afgeleid dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.

3.3.

Het Hof is van oordeel dat uit hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd niet kan worden geoordeeld dat zij niet in verzuim is geweest. Hoewel het Hof wil aannemen dat belanghebbende psychische klachten heeft, laat hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd geen andere conclusie toe dan dat het griffierecht enkel niet is betaald als gevolg van een misverstand tussen belanghebbende en haar echtgenoot. Als gevolg van dat misverstand gingen beiden er ten onrechte van uit dat de ander het verschuldigde griffierecht zou betalen, waardoor het griffierecht uiteindelijk niet is betaald. Het aldus ontstane misverstand tussen belanghebbende en haar man ligt geheel in de risicosfeer van belanghebbende.

4 Proceskosten

5 Beslissing