Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-11-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:11111, 20/00977
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-11-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:11111, 20/00977
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 30 november 2021
- Datum publicatie
- 10 december 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2021:11111
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2020:3586, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1886
- Zaaknummer
- 20/00977
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Pensioenaanspraak. Afkoop?
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 20/00977
uitspraakdatum: 30 november 2021
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 16 oktober 2020, nummer LEE 19/1311, ECLI:NL:RBNNE:2020:3586, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Emmen (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is over het jaar 2011 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikkingen is heffings- en revisierente berekend en is een boete opgelegd.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, de navorderingsaanslag verminderd en de heffings- en revisierente en de boete dienovereenkomstig verminderd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank NoordNederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep inzake de navorderingsaanslag en de beschikkingen heffings- en revisierente ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft het beroep inzake de boete gegrond verklaard, de desbetreffende uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de boete vernietigd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. D.J.E. de Kruif als gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door mr. C.G. van Laarhoven. Namens de Inspecteur zijn verschenen mr. [naam1] , mr. [naam2] en [naam3] . Ter zitting zijn gezamenlijk behandeld de zaken met nummers 20/00977 en 20/00978. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende, geboren [in] 1957, is in gemeenschap van goederen gehuwd met [de partner] (hierna: de partner).
De partner is gedurende het hele jaar 2011 enig aandeelhouder van [naam4] B.V. (hierna: de BV). De activiteiten van de BV bestaan in dit jaar uitsluitend uit het uitvoeren van pensioen of stamrechtovereenkomsten. Belanghebbende en de partner zijn gezamenlijk bevoegde bestuurders van de BV.
De BV heeft ten behoeve van zowel belanghebbende als de partner een pensioenregeling in eigen beheer getroffen. Belanghebbende en de partner zijn ieder afzonderlijk met de BV onder meer overeengekomen dat zij aanspraak krijgen op een levenslang ouderdomspensioen, met ingang van de eerste dag van de maand waarin zij de 60jarige leeftijd bereiken. Het pensioen van de partner is ingegaan op 1 juli 2007.
De fiscale balans van de BV, waarbij de boekwaarde van de activa gelijk is aan de waarde in het economische verkeer (hierna: WEV), luidt volgens de aangifte vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) voor het boekjaar 1 april 2010 tot en met 31 maart 2011 op 31 maart 2011 als volgt (bedragen in €):
Langlopende vorderingen |
210.000 |
Aandelenkapitaal |
251.280 |
Vorderingen |
31.602 |
Winstreserves |
-/-318.359 |
Effecten |
122.160 |
Pensioen |
403.534 |
Liquide middelen |
11.542 |
Overige voorzieningen |
33.885 |
Kortlopende schulden |
4.964 |
||
Totaal activa |
375.304 |
Totaal passiva |
375.304 |
De posten “Langlopende vorderingen” en “Vorderingen” vertegenwoordigen een lening aan, respectievelijk een rekening-courantvordering op belanghebbende en de partner tezamen.
De WEV van de pensioenrechten van belanghebbende en de partner op 29 juli 2011 bedroeg € 353.414, respectievelijk € 285.754.
Op 29 juli 2011 is het geplaatste kapitaal van de aandelen in de BV verminderd met in totaal € 233.132. Dat bedrag is op de aandelen in de BV terugbetaald aan de partner door verrekening met de lening van € 210.000 en voor het restant van € 23.132 met de rekeningcourantvordering.
De fiscale balans van de BV, waarbij de boekwaarde van de activa gelijk is aan de WEV, luidt volgens de aangifte Vpb voor het boekjaar 1 april 2011 tot en met 31 december 2012 op 31 december 2012 als volgt (bedragen in €):
Overige financiële activa |
108.699 |
Aandelenkapitaal |
18.148 |
Vorderingen |
8.294 |
Winstreserves |
-/- 348.255 |
Liquide middelen |
1.706 |
Pensioen |
410.513 |
Overige voorzieningen |
37.601 |
||
Kortlopende schulden |
692 |
||
Totaal activa |
118.699 |
Totaal passiva |
118.699 |
De Inspecteur heeft in het kader van de behandeling van de aangifte Vpb 2013 bij brief van 7 oktober 2016 aan de BV verzocht informatie te verstrekken over onder meer de terugbetaling van kapitaal en de pensioenvoorziening. Bij brief van 20 oktober 2016 heeft de BV die informatie aan de Inspecteur doen toekomen.
Bij brief aan de (voormalige) gemachtigde van belanghebbende, de partner en de BV van 31 oktober 2016 heeft de Inspecteur bij de BV nadere informatie opgevraagd over de berekening van de pensioenvoorziening van de BV. In die brief heeft de Inspecteur verder medegedeeld:
“Vermindering/Terugbetaling aandelenkapitaal:
In 2011 heeft er een vermindering van het aandelenkapitaal plaatsgevonden. Vervolgens is de vermindering verrekend met vorderingen die de vennootschap had op de aandeelhouder. Ten tijde van het verrekenen was het vermogen van de vennootschap negatief. De terugbetaling van het aandelenkapitaal in combinatie met de het negatief vermogen heeft gevolgen voor de behandeling van het pensioen in de loonheffing dan wel de in inkomstenbelasting. Ik zal u hierover in een separaat schrijven nader informeren.”
Met dagtekening 2 september 2017 is overeenkomstig de ingediende aangifte aan de BV een aanslag in de Vpb voor het jaar 2013 opgelegd.
Met dagtekening 20 oktober 2017 is overeenkomstig de ingediende aangifte aan de partner een aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2016 opgelegd. In die aanslag is een uit de bij 2.3 bedoelde pensioenregeling afkomstige pensioenuitkering in de heffing betrokken als belastbaar inkomen uit werk en woning.
Bij brief van 31 oktober 2017 heeft de Inspecteur aan belanghebbende aangekondigd dat hij voornemens is aan haar een navorderingsaanslag in de IB/PVV over het jaar 2011 op te leggen. Daarbij heeft de Inspecteur zich onder meer op het standpunt gesteld dat de terugbetaling van kapitaal door de BV aan de partner impliciet meebrengt dat belanghebbende haar pensioenaanspraak heeft prijsgegeven. De Inspecteur heeft tevens aangekondigd dat hij voornemens is bij de navorderingsaanslag heffings en revisierente te berekenen en een vergrijpboete op te leggen.
Met dagtekening 4 januari 2018 heeft de Inspecteur de aangekondigde navorderingsaanslag, beschikkingen heffings- en revisierente en boetebeschikking aan belanghebbende opgelegd. Daarbij is € 353.414 als loon uit vroegere dienstbetrekking bij het bij aanslag vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning van belanghebbende opgeteld.
Het beroep met betrekking tot de navorderingsaanslag en de daarbij berekende heffings en revisierente heeft de Rechtbank ongegrond verklaard. Ter zitting van de Rechtbank heeft de Inspecteur verklaard dat hij de boete laat vallen. De Rechtbank heeft dienovereenkomstig beslist.
3 Geschil
In geschil is of de navorderingsaanslag en de beschikkingen heffings- en revisierente terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende zijn opgelegd. In het bijzonder is in geschil of belanghebbende haar pensioenaanspraak, al dan niet gedeeltelijk, heeft afgekocht. De Inspecteur beantwoordt die vraag bevestigend; belanghebbende ontkennend. Bij ontkennende beantwoording van die vraag gaan partijen gezamenlijk ervan uit dat belanghebbende haar pensioenaanspraak gedeeltelijk heeft prijsgegeven. In dat geval is in geschil in hoeverre die pensioenaanspraak nog voor verwezenlijking vatbaar was ten tijde van dat prijsgeven.
Voor zover het Hof de navorderingsaanslag naar aanleiding van de onder 3.1 genoemde geschilpunten niet vernietigt, stelt belanghebbende zich op het standpunt en bestrijdt de Inspecteur dat de navorderingsaanslag in strijd met het vertrouwensbeginsel is opgelegd en op die grond dient te worden vernietigd.