Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-11-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:11118, 21/00274
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-11-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:11118, 21/00274
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 30 november 2021
- Datum publicatie
- 10 december 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2021:11118
- Zaaknummer
- 21/00274
Inhoudsindicatie
Wet Woz. Toezendplicht op de zaak betrekking hebbende stukken in bezwaar.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 21/00274
uitspraakdatum: 30 november 2021
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 19 januari 2021, nummer UTR 19/5553, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Gemeentebelastingen Amstelland (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft ten aanzien van belanghebbende bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 20 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak) voor het jaar 2019 vastgesteld op € 545.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting (hierna: OZB) 2019 voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld.
Het tegen die beschikking en aanslag gemaakte bezwaar is door de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank MiddenNederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 17 november 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende A. van den Dool als zijn gemachtigde en namens de heffingsambtenaar [naam1] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak per 1 januari 2018 bij beschikking vastgesteld op € 545.000.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen die beschikking. Daarbij heeft de gemachtigde van belanghebbende de heffingsambtenaar verzocht om overlegging van de grondstaffel als aan het bezwaar niet volledig tegemoet wordt gekomen. Ook heeft de gemachtigde verzocht om verstrekking van de taxatiekaart met daarop vermeld de KOUDV en liggingsfactoren van de onroerende zaak en de door de heffingsambtenaar gehanteerde vergelijkingsobjecten.
Op 1 april 2019 heeft de heffingsambtenaar het taxatieverslag op verzoek van de gemachtigde aan hem toegezonden.
Op 4 juni 2019 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar op 20 november 2019 ongegrond verklaard. Daartegen heeft belanghebbende vergeefs beroep aangetekend. Vervolgens heeft belanghebbende hoger ingesteld.
Bij brieven van 18 augustus 2021 heeft de griffier van het Hof de aankondiging van de zittingsdatum (17 november 2021) naar partijen verzonden. Bij brieven van 5 oktober 2021 heeft de griffier van het Hof de uitnodiging voor deze datum naar partijen verzonden.
Bij brief van 11 oktober 2021 heeft de heffingsambtenaar het Hof verzocht om uitstel van de zitting. Dat verzoek is als volgt gemotiveerd:
“Helaas moet ik u mededelen dat het aangegeven moment door omstandigheden toch niet meer mogelijk is. Gezien het grotere algemene belang van de voorliggende casus ben ik van mening dat het gewenst is dat gemeentebelastingen Amstelland optimaal vertegenwoordigd is, hetgeen nu niet meer het geval is.”
De griffier van het Hof heeft bij brief van 14 oktober 2021 aan de heffingsambtenaar bericht dat geen uitstel voor de zitting wordt verleend.
3 Geschil
In geschil is of de heffingsambtenaar de onder 2.3, tweede en derde volzin bedoelde gegevens in de bezwaarfase aan de gemachtigde had moeten toezenden. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en concludeert tot veroordeling van de heffingsambtenaar in vergoeding van zijn proceskosten voor het beroep en hoger beroep. De heffingsambtenaar beantwoordt deze vraag ontkennend.
De juistheid van de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde van de onroerende zaak en aanslag OZB is in hoger beroep niet meer in geschil.