Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-12-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:11521, 20/00902
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-12-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:11521, 20/00902
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 14 december 2021
- Datum publicatie
- 24 december 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2021:11521
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1247
- Zaaknummer
- 20/00902
Inhoudsindicatie
BPM. Diverse nevenvorderingen.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 20/00902
uitspraakdatum: 14 december 2021
Uitspraak van de eenentwintigste enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 9 september 2020, nummer LEE 19/1882 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
De Inspecteur heeft met dagtekening 6 juni 2017 een kennisgeving betreffende vermindering van een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) bekendgemaakt.
Belanghebbende heeft tegen de kennisgeving bezwaar aangetekend.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het verzoek om een vergoeding van immateriële schade is tot een bedrag van € 1.500 toegewezen. De Rechtbank heeft verder een proceskostenvergoeding toegekend van € 525 en de Inspecteur aangewezen als de partij die voornoemde vergoedingen aan belanghebbende dient te vergoeden. Voorts heeft de Rechtbank gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht tot een bedrag van € 47 dient te vergoeden.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 21 september 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende A.F.M.J. Verhoeven (hierna: gemachtigde), bijgestaan door J.A. Cardol alsmede namens de Inspecteur mr. [naam1] , bijgestaan door [naam2] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende heeft bezwaar aangetekend tegen een ‘kennisgeving betreffende vermindering naheffingsaanslag bpm’ en rentebeschikking.
Bij uitspraak op bezwaar van 4 april 2019 heeft de Inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard. In de uitspraak is opgenomen dat een hoorgesprek heeft plaatsgevonden op 4 december 2018 en dat het verslag daarvan op 14 december 2018 aan gemachtigde is verzonden.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
De Inspecteur heeft belanghebbende ervan in kennis gesteld dat op 8 maart 2021 de betaling van de door de Rechtbank toegekende vergoeding van immateriële schade, de terugbetaling van het griffierecht en de toegekende proceskostenvergoeding, heeft plaatsgevonden. Uit de stukken van het geding blijkt dat de Inspecteur daarbij de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek heeft vergoed over de periode 9 oktober 2020 tot en met 3 mei 2021 en zo heeft berekend op een bedrag van totaal € 24.
3 Geschil
Tussen partijen is uitsluitend in geschil of:
- de Rechtbank het verzoek tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding
van de redelijke termijn in een andere samenstelling had moeten beoordelen dan de samenstelling die over de inhoudelijke zaak heeft beslist (i);
- door het Hof en de Rechtbank te vroeg en te veel griffierecht is geheven door geen
rekening te houden met de omvang van het financiële belang dat belanghebbende heeft bij het onderhavige geschil (ii);
- -
-
sprake moet zijn van vergoeding van werkelijke proceskosten (iii);
- -
-
belanghebbende aanspraak kan maken op een (hogere) rentevergoeding over de
toegekende immateriëleschadevergoeding, het betaalde griffierecht en de proceskostenvergoeding (iv), en
- het Hof ingeval het een standpunt van belanghebbende niet volgt, gehouden is tot het
stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie te Luxemburg (hierna: HvJ) (v).