Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-12-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:11523, 19/01490 en 19/01492
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-12-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:11523, 19/01490 en 19/01492
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 14 december 2021
- Datum publicatie
- 20 december 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2021:11523
- Zaaknummer
- 19/01490 en 19/01492
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Hoogte aanslag. Resultaat uit overige werkzaamheden. Rendementsgrondslag box 3.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummers 19/01490 en 19/01492
uitspraakdatum: 14 december 2021
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 oktober 2019, nummers 19/2676 en 19/2678, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Almere (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2017 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.028 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.236. Daarbij is een bedrag van € 35 aan belastingrente in rekening gebracht.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2017 een aanslag in de Zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 9.028. Daarbij is een bedrag van € 13 aan belastingrente in rekening gebracht.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar beide aanslagen en de bijbehorende rentebeschikkingen gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft op 20 november 2019 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
De Inspecteur heeft op 4 maart 2020 een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft bij brief van 6 maart 2020 een conclusie van repliek ingediend.
De Inspecteur heeft op 13 maart 2020 een conclusie van dupliek ingediend.
Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2021. Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam1 ] en [naam2] . Belanghebbende is zonder kennisgeving niet verschenen. Belanghebbende is bij aangetekende brief van 25 oktober 2021 uitgenodigd voor de zitting. Deze brief is door PostNL retour gezonden aan het Hof. Zowel op 1 november 2021 als op 16 november 2021 is de uitnodiging nogmaals per gewone post verzonden naar het adres waarop belanghebbende in de basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven ( [adres] te [woonplaats] ). Het Hof gaat daarom ervan uit dat belanghebbende op de wettelijk voorgeschreven wijze is uitgenodigd voor de zitting. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende verricht agrarische werkzaamheden.
Belanghebbende is uitgenodigd, herinnerd en aangemaand tot het doen van aangifte IB/PVV en ZVW voor het jaar 2017.
Op 18 december 2018, de laatste dag van de bij aanmaning gestelde termijn, heeft de adviseur van belanghebbende ten name van deze een aangifte ingediend. Daarbij is aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.028 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.236. Het aangegeven inkomen uit werk en woning is daarbij als volgt samengesteld:
Voergeld [naam3] € 10.648
Subsidie 1.163 +
Totaal opbrengsten € 11.811
Af:
Huisvestingskosten € 1.850
Bedrijfskosten 423
Algemene kosten 478
Rentekosten 32 +
Totaal aftrekbare kosten -/- 2.783
Resultaat uit overige werkzaamheden € 9.028
De grondslag van het aangegeven belastbare inkomen uit sparen en beleggen bestaat uit banktegoeden van € 58.075, overige vorderingen en contant geld van € 10.000 en een heffingsvrij vermogen van € 25.000.
De aanslagen IB/PVV en ZVW zijn dienovereenkomstig vastgesteld.
In de bezwaarfase heeft de Inspecteur geconstateerd dat de saldi van een betaalrekening van € 23.967 en een beleggingsrekening van € 1.985 ten onrechte niet in de aangifte zijn verantwoord en geconcludeerd dat de aanslag IB/PVV eigenlijk tot een te laag bedrag is opgelegd.
In de hogerberoepsfase is, op 30 juli 2020, opnieuw een aangifteformulier voor het jaar 2017 bij de Belastingdienst ingediend, ditmaal door belanghebbende zelf. In dit formulier is, volgens de door de Inspecteur ingebrachte uitdraai uit het automatiseringssysteem van de Belastingdienst, uitsluitend een bedrag aan kosten van de eigen woning van € 1.850 vermeld.
3 Geschil
In geschil is of de uitspraken van de Inspecteur en van de Rechtbank voortijdig zijn gedaan en of de aanslagen tot een te hoog bedrag zijn opgelegd.
Belanghebbende stelt dat de door zijn adviseur verzorgde aangifte zonder zijn instemming is ingediend. Volgens belanghebbende hadden de Inspecteur en de Rechtbank daardoor alleen uitspraak mogen doen na beoordeling van een, met zijn instemming ingediende, herziene aangifte. Belanghebbende bepleit een vermindering van de aanslagen naar nihil.
Volgens de Inspecteur zijn de uitspraken van de Inspecteur en van de Rechtbank terecht gedaan en juist.