Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-12-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:11525, 19/01705
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-12-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:11525, 19/01705
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 14 december 2021
- Datum publicatie
- 24 december 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2021:11525
- Zaaknummer
- 19/01705
Inhoudsindicatie
Erfbelasting. Ontvankelijkheid bezwaar.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 19/01705
uitspraakdatum: 14 december 2021
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 november 2019, nummer AWB 18/1205, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Zwolle (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is met dagtekening 23 mei 2017 een aanslag in de erfbelasting opgelegd van € 27.699. Daarbij is een bedrag van € 353 aan belastingrente in rekening gebracht.
De Inspecteur heeft bij uitspraak van 24 oktober 2017 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
Belanghebbende is tegen die uitspraak op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). Daarbij is € 46 aan griffierecht betaald.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 14 november 2019 het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft op 17 december 2019 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Daarbij is € 128 aan griffierecht betaald.
De Inspecteur heeft op 26 maart 2020 een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2021. Namens de Inspecteur is verschenen mr. [naam1] . Belanghebbende is zonder kennisgeving niet verschenen. Belanghebbende is bij aangetekende brief van 25 oktober 2021 uitgenodigd voor de zitting. Deze brief is door PostNL retour gezonden aan het Hof. Zowel op 1 november 2021 als 16 november 2021 is de uitnodiging nogmaals per gewone post verzonden naar het adres waarop belanghebbende staat ingeschreven ( [adres1] te [woonplaats] ). Het Hof gaat daarom ervan uit dat belanghebbende op de wettelijk voorgeschreven wijze is uitgenodigd voor de zitting. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Feiten
De moeder van belanghebbende, [naam2] (hierna: erflater), is [in] 2016 overleden. Erflater had niet bij testament over haar nalatenschap beschikt. Belanghebbende is de enige wettelijke erfgenaam. Hij heeft de nalatenschap zuiver aanvaard.
Ter zake van voornoemde erfrechtelijke verkrijging heeft de gemachtigde G. Schouten van HGS administratie- en assurantiekantoor (hierna: de gemachtigde) namens belanghebbende een aangifte erfbelasting gedaan naar een zuiver saldo van de nalatenschap van € 219.597. In de aangifte is de gemachtigde als contactpersoon vermeld.
De Inspecteur heeft met dagtekening 23 mei 2017 aan belanghebbende een aanslag erfbelasting opgelegd van € 27.699. Deze aanslag is geadresseerd aan de gemachtigde.
Op 29 juni 2017 heeft de gemachtigde namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aanslag erfbelasting. In dit bezwaarschrift is opgemerkt dat de gehanteerde WOZ-waarde wordt bestreden.
Bij e-mailbericht van 15 september 2017 heeft de gemachtigde het volgende aan de Inspecteur geschreven:
“Hierbij deel ik u mee dat ik mijn ingediende bezwaarschrift erfbelasting (…) namens [belanghebbende] intrek. Een gewijzigde waarde valt niet te verwachten, reden waarom het bezwaar niet meer relevant is.”
Op 12 oktober 2017 heeft de gemachtigde namens belanghebbende andermaal een bezwaarschrift ingediend tegen de aanslag erfbelasting. Ter motivering van dit bezwaar is aangevoerd dat de Inspecteur ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de verhoogde vrijstelling voor mantelzorgers.
De Inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Verder heeft de Inspecteur ten overvloede opgemerkt dat, anders dan belanghebbende betoogt, de partnervrijstelling per 1 januari 2016 op grond van de wettekst geen toepassing meer kan vinden voor mantelzorgers.
Belanghebbende heeft bij brief van 17 oktober 2019 verzocht om herziening van de aanslag. De Inspecteur heeft daarin aanleiding gezien om bij beschikking van 6 maart 2020 ambtshalve de aanslag te verminderen tot € 20.101, met dienovereenkomstige vermindering van de belastingrente. Daarbij is de Inspecteur uitgegaan van het volgende:
WOZ-waarde woning [adres1] te [woonplaats] € 189.000
Bank- en spaartegoeden 37.818
Saldo nalatenschap 226.818
Begrafeniskosten -/- 7.221
Zuiver saldo nalatenschap 219.597
Ambtshalve vermindering door Inspecteur:
- -
-
Kindsdeel van belanghebbende in nalatenschap vader -/- 54.899
- -
-
Verkrijging door erflater in nalatenschap van broer [naam3] + 16.912
Herziene saldo nalatenschap 181.610
Vrijstelling (artikel 32 lid 1 letter c Successiewet) -/- 20.148
Belaste verkrijging 161.462
Verschuldigde erfbelasting:
10% van € 121.903 (artikel 24 Successiewet) € 12.190
20% van € 39.559 7.911
Totaal € 20.101
3 Geschil
In geschil is of de Inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
Indien het bezwaar ontvankelijk zou zijn, is vervolgens onder meer de vraag aan de orde of belanghebbende in aanmerking komt voor de (verhoogde) partnervrijstelling voor mantelzorgers.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur en tot vermindering van de aanslag erfbelasting tot nihil. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.