Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-12-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:11864, 21/00063
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-12-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:11864, 21/00063
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 28 december 2021
- Datum publicatie
- 14 januari 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2021:11864
- Zaaknummer
- 21/00063
Inhoudsindicatie
Toeristenbelasting. Navorderingsaanslag in verband met kenbare fout.
Uitspraak
locatie Leeuwarden
nummer 21/00063
uitspraakdatum: 28 december 2021
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] V.O.F. te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 5 januari 2021, nummer LEE 20/352, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Aa en Hunze (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende met dagtekening 30 augustus 2019 een navorderingsaanslag toeristenbelasting 2018 opgelegd van € 19.440.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank NoordNederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 5 januari 2021 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2021 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. H.W. van Willigen, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende exploiteert in 2018 een camping in [vestigingsplaats] , in de gemeente Aa en Hunze.
Met dagtekening 28 februari 2019 heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende een aanslag in de toeristenbelasting voor het jaar 2018 opgelegd met aanslagnummer [nummer1] voor een bedrag van totaal € 36.096.
Op grond van de Verordening Toeristenbelasting 2018 van de gemeente Aa en Hunze bedraagt het tarief voor de toeristenbelasting in 2018 per overnachting € 1,20. Voor een camping kan het aantal overnachtingen op verzoek van de belastingplichtige forfaitair worden vastgesteld. Voor de forfaitaire berekening bestaan voor standplaatsen drie tarieven, afhankelijk van de duur dat deze op jaarbasis gebruikt mogen worden. Bij de forfaitaire berekening voor kampeermiddelen op vaste en volgtijdige standplaatsen wordt op grond van artikel 5, derde lid van de verordening per standplaats het aantal overnachtende personen gesteld op drie personen. Voorts wordt het aantal malen dat door deze bedoelde personen is overnacht, wordt als verblijf wordt gehouden in kampeermiddelen welke geschikt zijn of slechts gebruikt mogen worden gedurende een periode van:
a. ten hoogste drie maanden, bepaald op 30,
b. meer dan drie doch ten hoogste zeven maanden, bepaald op 50,
c. meer dan zeven doch ten hoogste twaalf maanden, bepaald op 65.
Op het aanslagbiljet van 28 februari 2019 is de toeristenbelasting voor 2018 als volgt gespecificeerd:
Belastingsoort |
Omschrijving |
Grondslag |
Bedrag |
Toeristenbelasting |
Aantal overnachtingen |
185 |
€ 222,00 |
Toeristenbelasting |
Aantal plaatsen 3 t/m 7 maanden |
198 |
€ 35.640,00 |
Toeristenbelasting |
Aantal plaatsen > 7 maanden |
1 |
€ 234,00 |
Bij een interne controle bij de gemeente kwam naar voren dat in de opgelegde aanslag ten onrechte het forfaitaire tarief niet is toegepast bij de standplaatsen die ten hoogste drie maanden worden gebruikt. Op grond van het forfaitaire tarief had 180 standplaatsen maal 3 personen maal 30 overnachtingen maal € 1,20 berekend moeten worden, ofwel een bedrag van € 19.440, in plaats van € 222 (185 x € 1,20).
Na het ontdekken van de fout heeft de heffingsambtenaar op 30 april 2019 aan belanghebbende een (tweede) aanslag toeristenbelasting 2018 met aanslagnummer [nummer2] opgelegd conform het forfaitaire tarief, met de omschrijving “Aantal plaatsen < 3 maanden”, grondslag 180, voor een bedrag van € 19.440. Op dezelfde datum heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende een verminderingsnota van € 222 toegestuurd.
Belanghebbende heeft tegen de (tweede) aanslag van 30 april 2019 bezwaar gemaakt. Belanghebbende heeft aangevoerd dat ten onrechte een aanslag is opgelegd in plaats van een navorderingsaanslag. Bij uitspraak op bezwaar van 2 augustus 2019 is het bezwaar gegrond verklaard. In deze uitspraak heeft de heffingsambtenaar als volgt overwogen:
“Compromis
Op 28 februari 2019 is aan [belanghebbende] de aanslag toeristenbelasting 2018 opgelegd met aanslagnummer [nummer3] , ad € 36.096. Door een fout van de gemeente is de aanslag voor de 180 toeristische plaatsen (0 tot 3 maand) opgelegd naar het tarief per overnachting (€ 1,20) in plaats van naar het forfaitaire tarief per toeristische plaats (€ 180).
Dit is gecorrigeerd door de aanslag voor de toeristische plaatsen te verminderen (vermindering € 222) en het opleggen van een nieuwe aanslag hiervoor (aanslagnummer [nummer4] ad € 19.440,00).
Tegen deze nieuwe aanslag heeft u bezwaar gemaakt en heeft er op 21 juni 2019 en 22 juli 2019 overleg met u plaatsgevonden. In geschil is of de gemeente mag navorderen.
U heeft voorgesteld om de aanslag te vervangen door een navorderingsaanslag teneinde hierover een (eventuele) procedure zuiver en transparant te kunnen voeren.
Conform uw voorstel zal de aanslag daarom worden vervangen door een navorderingsaanslag.”
Op 30 augustus 2019 heeft de heffingsambtenaar de aanslag van 30 april 2019 ingetrokken en aan belanghebbende een navorderingsaanslag in de toeristenbelasting voor het jaar 2018 (hierna: de navorderingsaanslag) verzonden met aanslagnummer [nummer5] en met de omschrijving “Aantal plaatsen < 3 maanden”, grondslag 180, voor een bedrag van € 19.440.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of de navorderingsaanslag terecht is opgelegd en, als deze vraag bevestigend wordt beantwoord, of dit is toegestaan voor het bedrag van € 19.440, dan wel enkel voor het verschil tussen het bedrag van € 222 dat bij de aanslag van 28 februari 2019 is opgelegd, en nadien is verminderd, en het bedrag van € 19.440.
Belanghebbende beantwoordt beide vragen ontkennend. Zij bepleit primair vernietiging van de navorderingsaanslag en subsidiair vermindering van de navorderingsaanslag met een bedrag van € 222.
De heffingsambtenaar beantwoordt voornoemde vragen bevestigend. Zij stelt dat de navorderingsaanslag terecht en naar het correcte bedrag is opgelegd en is van mening dat de uitspraak van de Rechtbank bevestigd dient te worden.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.