Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-12-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:11925, 21/00605
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-12-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:11925, 21/00605
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 28 december 2021
- Datum publicatie
- 14 januari 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2021:11925
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1290
- Zaaknummer
- 21/00605
Inhoudsindicatie
Wet Woz. Waardevaststelling woning.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 21/00605
uitspraakdatum: 28 december 2021
Uitspraak van de achtste enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 21 april 2021, nummer Awb 20/1360, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Hellendoorn (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres] 1A te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2019 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2020 vastgesteld op € 367.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting 2020 voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld op € 584,99.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. De onroerende zaak betreft een geschakelde vrijstaande woning, bouwjaar 2008, met een inhoud van 403 m³. De woning staat op een kavel van 309 m². De woning beschikt over een aanbouw aan de woonruimte van 10 m³, een dakkapel en een aangebouwde garage met een inhoud van 67 m³. Belanghebbende heeft de onroerende zaak op 9 april 2019 gekocht voor € 382.000; de overdracht heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2019.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2019 en naar de toestand op die datum vastgesteld op € 367.000.
3 Geschil
Niet in geschil is dat de waarde van de onroerende zaak zoals de heffingsambtenaar die op de voet van artikel 17 van de Wet WOZ heeft bepaald, als zodanig juist is. Wel in geschil is of die waarde op grond van het gelijkheidsbeginsel moet worden verlaagd tot € 336.000.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en beroept zich daartoe in het bijzonder op (i) de zogenoemde meerderheidsregel, (ii) door de heffingsambtenaar gevoerd, doch niet gepubliceerd begunstigend beleid en (iii) uitlatingen van de Waarderingskamer over de toepassing van het gelijkheidsbeginsel.
De heffingsambtenaar beantwoordt deze vraag ontkennend en voert daartoe aan dat belanghebbende geen voldoende vergelijkbare gevallen heeft aangedragen ter ondersteuning van zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel.