Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-02-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:1241, 20/00064
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-02-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:1241, 20/00064
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 9 februari 2021
- Datum publicatie
- 19 februari 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2021:1241
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:674
- Zaaknummer
- 20/00064
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Inkomsten uit persoonsgebonden budget in verband met aan dochter verleende zorg terecht belast als ROW? Specifieke zorgkosten. Immateriële schadevergoeding.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 20/00064
uitspraakdatum: 9 februari 2021
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 december 2019, nummer AWB 18/5319, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Den Haag (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag verminderd en de belastingrente dienovereenkomstig verminderd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de aanslag en de belastingrente verminderd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft verweer gevoerd.
Voor de zitting heeft belanghebbende nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2021. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is geboren [in] 1959 en heeft vier kinderen.
Belanghebbende was in het jaar 2013 wettelijk vertegenwoordiger van haar – in dat jaar minderjarige – dochter [A] (hierna: de dochter). Aan de dochter is in 2013 in verband met een meervoudige handicap een persoonsgebonden budget (hierna: PGB) toegekend van € 51.227,22, welk bedrag bij wijze van voorschot is uitbetaald. Belanghebbende vertegenwoordigt de dochter bij het beheer van het PGB.
Belanghebbende draagt de zorg voor de dochter.
Van de toegekende PGB is, blijkens de vaststellingsbeschikking en budgetafrekening over het jaar 2013 van het zorgkantoor van 28 maart 2014 (hierna: de vaststellingsbeschikking), naast een verantwoordingsvrij bedrag van € 768,41 een bedrag van € 48.510,51 ‘goed verantwoord’ aan het zorgkantoor. In de toelichting bij ‘Goed verantwoord bedrag’ is vermeld: “Alleen de bedragen die door u zijn verantwoord en door het zorgkantoor zijn goedgekeurd, tellen als goed verantwoord. Het zorgkantoor heeft u per brief al laten weten welke bedragen zijn goedgekeurd. Daarbij is de uitkomst van het huisbezoek (en het daarbij behorende administratieve onderzoek) leidend boven de uitkomst van de globale controle.”. Voor een bedrag van in totaal € 8.710,51 ziet het verantwoorde bedrag op uitbetaling aan beroepsmatige zorgverleners. Een bedrag van € 39.800 ziet op het volgende. Blijkens een tot de gedingstukken behorende uitdraai uit het Renseignementen Informatie Systeem (RIS) van de Belastingdienst, gebaseerd op door het zorgkantoor verstrekte gegevens, heeft belanghebbende in de periode 1 januari 2013 tot en met 30 juni 2013 als zorgverlener PGB een bedrag van € 19.360 uitbetaald gekregen. Blijkens een tot de stukken van het geding behorend – door belanghebbende als wettelijke vertegenwoordiger ingevuld en op 10 februari 2014 ondertekend – verantwoordingsformulier is door de budgethouder (de dochter) in de periode 1 juli 2013 tot en met 31 december 2013 aan belanghebbende als zorgverlener een bedrag van € 20.440 uitbetaald. Als ‘soort hulpverlening’ is daarbij aangekruist: PV (Persoonlijke verzorging), BGIND (Begeleiding individueel) en BGGRP (Begeleiding Groep). In dit formulier heeft belanghebbende de volgende verklaring ondertekend: “Ik heb dit formulier naar waarheid ingevuld. Alle in dit formulier opgekomen kosten kunnen door mij verantwoord worden met overeenkomsten, declaraties en bankafschriften. Ik weet dat het zorgkantoor het recht heeft om deze overeenkomsten, declaraties en bankafschriften op te vragen”.
Volgens een afschrift van de uitdraai uit ‘ABS’ heeft belanghebbende op 30 maart 2014 aangifte in de IB/PVV voor het jaar 2013 gedaan waarin zij onder meer een resultaat uit overige werkzaamheden (hierna: ROW) van € 30.925 (€ 39.800 “PGB” verminderd met € 8.875 kosten) heeft opgenomen en een restant persoonsgebonden aftrek van € 5.000. Daarnaast heeft belanghebbende een vrijgestelde invaliditeitsuitkering van het Europees Octrooibureau van € 67.533 vermeld. Het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt € 23.817 en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen € 746.
Met dagtekening 23 november 2016 heeft de Inspecteur de aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2013 opgelegd. Daarbij is de Inspecteur afgeweken van de ingediende aangifte door de post ROW te verhogen, in verband met het weigeren van de kostenaftrek, tot € 39.800 en door het restant persoonsgebonden aftrek te verminderen tot nihil. De invaliditeitsuitkering van het Europees Octrooibureau is niet belast. De aanslag is aldus vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.692 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 746.
Belanghebbende heeft bij brief van 22 december 2016, door de Inspecteur ontvangen per e-mail op 3 januari 2017 en per post op 6 januari 2017, bezwaar gemaakt tegen de aanslag.
De Inspecteur heeft bij brief van 22 februari 2017 een informatieverzoek aan belanghebbende gestuurd en onder meer gevraagd om vóór 8 maart 2017 de PGB-zorgovereenkomst en een onderbouwing van de kosten over te leggen. Belanghebbende heeft bij e-mail van 4 maart 2017 om minimaal twee maanden uitstel gevraagd voor het beantwoorden van het informatieverzoek. De Inspecteur heeft hierop uitstel verleend tot uiterlijk 1 mei 2017. Belanghebbende heeft bij brief van 9 mei 2017 de bezwaargronden aangevuld. Als bijlagen zijn het onder 2.4 genoemde PGB-verantwoordingsformulier en een overzicht van kosten, voorzien van een toelichting, gevoegd.
Belanghebbende heeft bij e-mail van 7 november 2017 een nadere aanvulling gestuurd op de bezwaargronden. Op deze dag heeft ook een hoorgesprek plaatsgevonden.
De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 20 november 2017 onder meer om nadere informatie gevraagd over de (zakelijkheid van de) gestelde kosten en informatie verstrekt over de mogelijke aftrek van zorgkosten, en daarbij verzocht de gevraagde informatie vóór 18 december 2017 toe te sturen. Belanghebbende heeft bij e-mail van 17 december 2017 om uitstel gevraagd en de Inspecteur heeft bij e-mail van 18 december 2017 uitstel verleend tot 8 januari 2018. Belanghebbende heeft vervolgens bij e-mail van 7 januari 2018 geschreven dat het niet binnen die termijn ging lukken. De Inspecteur heeft daarop nader uitstel verleend tot 1 maart 2018. Vervolgens heeft belanghebbende bij e-mail van 28 februari 2018 wederom om meer tijd verzocht.
De Inspecteur heeft belanghebbende bij e-mail van 24 mei 2018 meegedeeld dat geen verder uitstel zou worden verleend. Met dezelfde dagtekening heeft de Inspecteur bij brief een vooraankondiging van de uitspraak op bezwaar aan belanghebbende gestuurd, met de mogelijkheid hierop te reageren vóór 25 juni 2018.
Belanghebbende heeft bij e-mails van 24 juni 2018, 2 juli 2018, 4 juli 2018, 9 juli 2018 en 19 juli 2018 nadere informatie naar de Inspecteur gestuurd.
De Inspecteur heeft bij brief van 23 juli 2018 een motivering van de uitspraak op bezwaar naar belanghebbende gestuurd. Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 8 augustus 2018 heeft de Inspecteur de aanslag verminderd, door de verschuldigde PVV te verminderen tot nihil omdat belanghebbende niet premieplichtig is, en de belastingrente dienovereenkomstig verminderd.
De Rechtbank heeft in haar uitspraak de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.510 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 746. De beschikking belastingrente is dienovereenkomstig verminderd. De Rechtbank heeft de aftrek van kosten voor een neuropsychologisch onderzoek (€ 1.270) en fysiotherapie (€ 538,20) als specifieke zorgkosten toegestaan. Rekening houdend met de daarvoor geldende drempel heeft de Rechtbank aldus een persoonsgebonden aftrek in aanmerking genomen van afgerond € 1.182.
3 Geschil
In geschil is i) of de Inspecteur terecht en tot de juiste hoogte een bedrag als ROW ter zake van ontvangsten uit het PGB in aanmerking heeft genomen, ii) of belanghebbende recht heeft op een hoger bedrag aan aftrek voor specifieke zorgkosten en iii) of belanghebbende recht heeft op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn ten bedrage van € 1.000. Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de tweede en derde vraag bevestigend. De Inspecteur is een tegenovergestelde mening toegedaan. Wat de betreft de derde vraag is de Inspecteur van mening dat recht bestaat op een bedrag van € 500. Tevens heeft belanghebbende gesteld dat de Inspecteur algemene beginselen van behoorlijk bestuur (het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel en het rechtzekerheidsbeginsel) heeft geschonden, hetgeen volgens belanghebbende tot vernietiging van de aanslag zou moeten leiden. De Inspecteur heeft dit standpunt van belanghebbende gemotiveerd betwist.