Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-02-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:1245, 20/00514
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-02-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:1245, 20/00514
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 9 februari 2021
- Datum publicatie
- 19 februari 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2021:1245
- Zaaknummer
- 20/00514
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Participatie filmfonds. Bron van inkomen? Objectieve voordeelsverwachting?
Uitspraak
Locatie Arnhem
nummer 20/00514
uitspraakdatum: 9 februari 2021
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 14 februari 2020, nummer AWB 19/4912 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Amsterdam (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Daarbij is voorts bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de aanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.
Het tegen deze uitspraken op bezwaar ingestelde beroep is door de Rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) bij uitspraak van 17 april 2019, nummer AWB 18/5796, gegrond verklaard. De Rechtbank heeft vervolgens de uitspraak op bezwaar vernietigd, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en het beroepschrift mede aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering en dit ter verdere behandeling doorgezonden aan de Inspecteur.
De Inspecteur heeft het verzoek om ambtshalve vermindering afgewezen. Belanghebbende heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt en de Inspecteur verzocht in stemmen met rechtsreeks beroep bij de rechter. De Inspecteur heeft daarin bewilligd. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende bij uitspraak van 14 februari 2020, nummer AWB 19/4912, ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter (digitale) zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 5 november 2020. Daarbij zijn verschenen en gehoord: belanghebbende, alsmede [A] namens de Inspecteur bijgestaan door [B] .
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende heeft in het jaar 2014 deelgenomen in het [C] (hierna: het Filmfonds) voor een bedrag van € 10.000. Daarvóór had belanghebbende reeds een aantal maal in andere filmfondsen, waaronder het filmfonds “ [D] ” geïnvesteerd.
Voor het Filmfonds is een prospectus opgesteld, genaamd “ [E] ” (hierna: het prospectus). Dit prospectus dateert van oktober 2013. Uit het prospectus blijkt onder meer het volgende.
Het Filmfonds is een maatschap die tot doel heeft de film ‘ [F] ’ te produceren en te exploiteren. Het Filmfonds heeft maximaal 171 participanten, waarvan één participant, de besloten vennootschap [G] B.V., met uitsluiting van de overige participanten belast is met het beheer en bestuur van de maatschap (hierna: de managing partner). De andere maximaal 170 participanten kunnen deelnemen in het kapitaal van het Filmfonds voor ten hoogste vijf participaties van € 10.000 per stuk (de andere participanten).
De managing partner heeft de verfilmingsrechten van de film in economische zin in het Filmfonds ingebracht, waardoor de economische eigendom van de verfilmingsrechten toekomt aan de gezamenlijke participanten. De juridische eigendom blijft toebehoren aan de managing partner.
De voortbrengingskosten van de film komen op basis van de maatschapsovereenkomst tot maximaal een bedrag van twee keer de inleg ten laste van de 170 participaties van de andere participanten. De resterende voortbrengingskosten komen ten laste van de managing partner.
De totale kosten voor de productie en de exploitatie van de film is in het prospectus begroot op € 6.213.520. De managing partner zal een bedrag van € 3.648.520 als eigen vermogen inbrengen. De overige participanten zullen een bedrag van € 1.700.000 als eigen vermogen inbrengen. Een bedrag van € 865.000 zal worden gefinancierd als pre-sales van TV-opbrengsten en distributie.
In het prospectus is verder vermeld dat de participaties aftrekbaar zijn in het jaar dat de kosten worden gemaakt en dat de participaties naar alle waarschijnlijkheid volledig aftrekbaar zijn in 2014.
Het rendement op een participatie wordt volgens het prospectus (p. 17) gevormd door een samenstel van twee componenten: enerzijds de opbrengsten uit exploitatie die de film zal genereren en anderzijds de mogelijke fiscale voordelen van een participatie in het Filmfonds. Bij de rendementsberekeningen is bij deze film rekening gehouden met belastingbesparing in box 1 van de Wet IB 2001, tegen een tarief van 52%. Voor belanghebbende geldt in zijn situatie een tarief van 42%.
De schatting van de exploitatieopbrengsten voor het Filmfonds is in het prospectus weergegeven in de vorm van zeven rendementsscenario’s van ‘flop’ tot ‘very high’. Deze rendementsscenario’s zijn vastgesteld door deskundigen uit de branche op grond van hun ervaringen en aan de hand van de box-officeopbrengsten (de opbrengst van de kaartverkoop aan de kassa bij de bioscopen) van vergelijkbare (commerciële) films en opbrengsten uit dvd, video on demand, pay-tv, ancillary en omzet buitenland. In het prospectus is opgenomen dat het te realiseren rendement nauw samenhangt met het succes van de film.
De rendementen van de verschillende rendementsscenario’s worden behaald bij de volgende box-officeopbrengsten (in €):
Definitie exploitatie scenario’s eerste 10 jaar |
flop |
low |
low medium |
medium |
medium high |
high |
very high |
Boxoffice (aan kassa bioscopen) |
0 |
1.000.000 |
1.500.000 |
3.000.000 |
5.000.000 |
10.000.000 |
15.000.000 |
Aannames omzet distributeur, afrekenbasis bij boxoffice |
|||||||
DVD omzet aanname bij boxoffice |
0 |
320.000 |
480.000 |
960.000 |
1.750.000 |
2.600.000 |
3.600.000 |
VOD omzet Benelux aanname bij boxoffice |
0 |
50.000 |
70.000 |
120.000 |
240.000 |
400.000 |
500.000 |
Pay TV omzet Benelux aanname bij boxoffice |
0 |
75.000 |
90.000 |
120.000 |
120.000 |
120.000 |
120.000 |
Ancillary omzet Benelux aanname bij boxoffice |
0 |
20.000 |
30.000 |
40.000 |
80.000 |
150.000 |
200.000 |
Buitenlandomzet aanname bij boxoffice |
0 |
250.000 |
500.000 |
1.000.000 |
2.000.000 |
4.000.000 |
6.000.000 |
Om een marktconform beeld te geven van de box-officeopbrengsten zijn in het prospectus de box-officeopbrengsten van 35 willekeurige Nederlandse films opgenomen. Daarvan hebben tien films een box-office omzet van meer dan € 5.000.000 (scenario’s ‘medium high’ en hoger) gerealiseerd.
In het prospectus staat onder meer vermeld dat de producent van de film ( [H] ) een publieksfilmproducent is met ruime ervaring in Nederlandse films, dat de regisseur ( [I] ) in Amerika voor grote filmstudio’s een aantal grote actiefilms heeft gemaakt, dat de filmscenarioschrijvers eerder scenario’s hebben geschreven voor vele succesvolle Nederlandse televisieseries zoals [J] , [K] , [L] en [M] en dat [N] International zich als buitenlandse distributeur aan deze film heeft gecommitteerd.
In het prospectus is vermeld dat een belangrijk deel van het financiële risico in de lagere scenario’s is afgedekt met een aftrekpost vanwege de afschrijving ineens en dat het verwachte rendement in een medium scenario ca. 22% per film nominaal is, bij een inkomstenbelastingtarief van 52% en 1,2% vermogensrendementsheffing. De rendementsberekening van [F] bij een IB tarief van 52% is als volgt (in €):
Rendementsberekening bij IB 52 % |
flop |
low |
low medium |
medium |
medium high |
high |
very high |
Inleg |
10.000 |
10.000 |
10.000 |
10.000 |
10.000 |
10.000 |
10.000 |
Afschrijving ineens |
20.000 |
20.000 |
20.000 |
20.000 |
20.000 |
20.000 |
20.000 |
Mkb 14% bij aftrek |
2.800 |
2.800 |
2.800 |
2.800 |
2.800 |
2.800 |
2.800 |
Aftrek eerste jaar van productie |
17.200 |
17.200 |
17.200 |
17.200 |
17.200 |
17.200 |
17.200 |
Belastingbesparing Box 1 52% voor première |
8.944 |
8.944 |
8.944 |
8.944 |
8.944 |
8.944 |
8.944 |
Belastingbesparing Box 3 eerste jaar |
120 |
120 |
120 |
120 |
120 |
120 |
120 |
Inkomsten per participatie na première |
0 |
2.074 |
3.088 |
5.685 |
9.976 |
19.473 |
32.416 |
Mkb 14% af van inkomsten |
0 |
290 |
432 |
796 |
1.397 |
2.726 |
4.538 |
Belasting over inkomsten (IB 52%) |
0 |
927 |
1.381 |
2.542 |
4.461 |
8.708 |
14.496 |
Totaal effect belastingen en inkomsten |
9.064 |
10.210 |
10.771 |
12.207 |
14.579 |
19.829 |
26.984 |
Rendement (IB 52%) |
-9.36% |
2,10% |
7,71% |
22,07% |
45,79% |
98,29% |
169,84% |
Onder de kop “Distributieovereenkomst Benelux” staat in het prospectus – onder meer – het volgende vermeld:
“ In de distributieovereenkomst Benelux zullen afspraken worden vastgelegd over de verdeling van de inkomsten van de films tussen de distributeur en het Fonds (de aan het Fonds toekomende royalty’s). Daarnaast betaald de distributeur per film op voorhand een Minimum Guaranty (MG) welke de distributeur mag verrekenen met de aan het Fonds toekomende royalty's. Het Fonds financiert de eerste € 300.000,- aan zogenaamde P&A kosten. Deze kosten hebben betrekking op het aantal kopieën dat zal worden uitgebracht en op de promotie en marketing van de films ten tijde van de uitbreng. Deze kosten worden door het Fonds voorgeschoten en terugverdiend uit de eerste royalty's en voordat de MG verrekend mag worden.
(…)
Bij het sluiten van dit prospectus was de definitieve distributieovereenkomst Benelux nog niet getekend. De effecten van deze overeenkomst zijn in de mogelijke opbrengsten/rendementsberekening verwerkt en gecontroleerd door de accountant (zie Paragraaf 15). Slechts een handjevol Nederlandse films met een hoge verwachting kunnen een dermate goed contact uitonderhandelen die tot de in de rendementsberekening genoemde resultaten zou kunnen leiden.”
Het onderzoeksrapport van de (register)accountant over het prospectus vermeldt – voor zover hier van belang (p. 38):
“Conclusie en oordeel
Op grond van ons onderzoek van gegevens waarop de veronderstellingen zijn gebaseerd is ons niets gebleken op grond waarvan wij zouden moeten concluderen dat de veronderstellingen geen redelijke basis vormen voor de rendementsberekening.
(…)
Realiseerbaarheid toekomstige uitkomsten
De werkelijke uitkomsten zullen waarschijnlijk afwijken van de rendementsberekening, aangezien de veronderstelde gebeurtenissen zich veelal niet op gelijke wijze zullen voordoen als hier is aangenomen. De hieruit voortvloeiende afwijkingen kunnen van materieel belang zijn.”
De bioscoopfilm “ [F] ” heeft in 2015 een recetteopbrengst (box-office omzet) gegeneerd van circa € 6.000.000 bij circa 700.000 bezoekers. Een overzicht van de overige inkomsten uit deze film ontbreekt nog, onder meer als gevolg van een conflict met de Amerikaanse distributeur.
Belanghebbende heeft op 28 april 2016 aangifte IB/PVV 2014 gedaan en daarbij een bedrag van € 20.000 ten laste van zijn winst uit onderneming gebracht in verband met zijn participatie in het Filmfonds. In de jaren na 2014 heeft belanghebbende ca € 4.000 aan inkomsten uit het filmfonds aangegeven.
Met dagtekening 2 augustus 2018 heeft de Inspecteur de aanslag IB/PVV 2014 vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.085 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 11.484. Voorts heeft hij € 932 aan belastingrente in rekening gebracht. De Inspecteur heeft het door belanghebbende aangegeven verlies uit onderneming gecorrigeerd met € 17.200 (€ 20.000 verminderd met de MKB-winstvrijstelling van € 2.800).
Bij uitspraak van 17 april 2019 heeft de Rechtbank het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag niet-ontvankelijk verklaard omdat belanghebbende te vroeg bezwaar had gemaakt (zaaknummer AWB 18/5796). De rechtbank heeft het beroepschrift doorgestuurd aan de Inspecteur om dit te behandelen als een verzoek om een ambtshalve vermindering. Dit verzoek heeft de Inspecteur vervolgens afgewezen. Belanghebbende is daartegen, met instemming van de Inspecteur, rechtsreeks in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende bij uitspraak van 14 februari 2020 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank van 14 april 2020 hoger beroep ingesteld.
3 Het geschil
In hoger beroep is tussen partijen in geschil of de participatie in het Filmfonds voor belanghebbende een bron van inkomen vormt. Daarnaast is in geschil of de Inspecteur heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel.
Belanghebbende beantwoordt die vragen bevestigend, de Inspecteur daarentegen beantwoordt de beide vragen ontkennend.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en vaststelling van het bedrag van de aanslag IB/PVV 2014 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.885 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 11.484.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.