Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-01-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:177, 19/01150 en 19/01151

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-01-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:177, 19/01150 en 19/01151

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
12 januari 2021
Datum publicatie
19 januari 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:177
Formele relaties
Zaaknummer
19/01150 en 19/01151

Inhoudsindicatie

Belanghebbende, een rechtspersoon, is tijdens de beroepsprocedure ontbonden. Hierdoor is het procesbelang aan het beroep ontvallen en had de Rechtbank het beroep niet-ontvankelijk dienen te verklaren.

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummers 19/01150 en 19/01151

uitspraakdatum: 12 januari 2021

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de heffingsambtenaar van de gemeente Oldambt (hierna: de heffingsambtenaar)

en het incidentele hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: [X] )

in naam van [Y] B.V. te [Z] (hierna: [Y] )

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 23 juli 2019, nummers LEE 16/1521 en LEE 17/1587, ECLI:NL:RBNNE:2019:3513, in het geding tussen [Y] en de heffingsambtenaar

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft aan [Y] voor het jaar 2015 een aanslag in de reclamebelasting opgelegd ten bedrage van € 1.750.

1.2.

Op het bezwaarschrift van [Y] heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.

1.3.

De heffingsambtenaar heeft aan [Y] voor het jaar 2016 een aanslag in de reclamebelasting opgelegd ten bedrage van € 1.750.

1.4.

Op het bezwaarschrift van [Y] heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.

1.5.

[Y] is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de heffingsambtenaar en de aanslagen vernietigd en de heffingsambtenaar opgedragen aan [Y] het betaalde griffierecht van € 667 te vergoeden.

1.6.

De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. [X] heeft in naam van [Y] incidenteel hoger beroep ingesteld.

1.7.

Het Hof heeft ambtshalve bij de Kamer van Koophandel informatie betreffende [Y] ingewonnen.

1.8.

Het Hof heeft [X] verzocht om nadere inlichtingen te verschaffen. [X] heeft daarop gereageerd bij brief van 5 juni 2020.

1.9.

Het onderzoek ter digitale zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Ter buitengewone vergadering van aandeelhouders van [Y] van 18 december 2017 is blijkens de daarvan opgemaakte notulen besloten dat [Y] per die datum werd ontbonden, waarbij werd geconstateerd dat in de ontbonden vennootschap geen baten meer aanwezig zijn, op grond waarvan geen vereffening van het vermogen hoeft plaats te vinden. Voorts werd besloten dat [X] „als vereffenaar en bewaarder van boeken en bescheiden wordt benoemd”.

2.2.

Op 18 december 2017 heeft [X] aan de Kamer van Koophandel opgave gedaan van de ontbinding van [Y] , waarbij hij heeft vermeld dat de ontbonden rechtspersoon op dat moment geen baten had en dat hij de bewaarder van boeken en bescheiden is.

2.3.

Op 21 december 2017 is bij de Kamer van Koophandel geregistreerd dat de ontbonden rechtspersoon is opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn en is [Y] uitgeschreven uit het handelsregister.

2.4.

Er heeft, naar [X] ter zitting van het Hof desgevraagd heeft verklaard, geen heropening van de vereffening plaatsgevonden.

2.5.

De Rechtbank heeft op 23 juli 2019, derhalve nadat [Y] was opgehouden te bestaan, uitspraak gedaan.

3 Beoordeling

3.1.

Door de ontbinding op 18 december 2017 is [Y] opgehouden te bestaan. Vereffening heeft, omdat geen baten meer aanwezig waren, niet plaatsgevonden. Het aandeelhoudersbesluit tot benoeming van [X] tot vereffenaar heeft juridisch geen effect kunnen sorteren.

3.2.

Indien na het tijdstip waarop de rechtspersoon is opgehouden te bestaan nog een schuldeiser of gerechtigde tot het saldo opkomt of van het bestaan van een bate blijkt, kan de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 2:23c, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek op verzoek van een belanghebbende de vereffening heropenen en zo nodig een vereffenaar benoemen. In dat geval herleeft de rechtspersoon, doch uitsluitend ter afwikkeling van de heropende vereffening.

3.3.

Een heropening van de vereffening heeft niet plaatsgevonden.

3.4.

Het vorenoverwogene brengt mee dat [Y] , die is opgehouden te bestaan, niet is herleefd. Dit zou anders kunnen zijn indien zij ten tijde van het instellen van het hoger beroep enige aanspraak had die zij in rechte kon laten toetsen, maar daaromtrent is niets gesteld of gebleken. Nadat [Y] was opgehouden te bestaan konden geen rechtshandelingen meer in haar naam worden verricht. Op die grond is het incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk.

3.5.

Ten tijde van het indienen van de beroepen bij de Rechtbank bestond [Y] nog. Zij bestond niet meer toen de Rechtbank uitspraak deed. Doordat [Y] was opgehouden te bestaan is het procesbelang aan de beroepen komen te ontvallen. De beroepen waren daardoor ten tijde van het doen van uitspraak door de Rechtbank niet-ontvankelijk.

Slotsom Op grond van het vorenstaande is het incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk en dienen in het principaal hoger beroep de beroepen van [Y] tegen de uitspraken op bezwaar niet-ontvankelijk te worden verklaard.

4 Griffierecht en proceskosten

5 Beslissing