Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-03-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:2188, 19/01505 t/m 19/01508
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-03-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:2188, 19/01505 t/m 19/01508
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 9 maart 2021
- Datum publicatie
- 19 maart 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2021:2188
- Zaaknummer
- 19/01505 t/m 19/01508
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Gebruikelijk loon. Vergrijpboetes.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummers 19/01505 tot en met 19/01508
uitspraakdatum: 9 maart 2021
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 11 oktober 2019, nummers AWB 18/5708, AWB 18/5710, AWB 18/5711 en AWB 18/5712 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
De Inspecteur heeft aan belanghebbende over de jaren 2012 tot en met 2015 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Gelijktijdig is bij beschikkingen belastingrente berekend en zijn bij beschikkingen boetes opgelegd.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren tegen de navorderingsaanslagen en de beschikkingen over de jaren 2012, 2013 en 2015 ongegrond verklaard. De Inspecteur heeft eveneens bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar tegen de navorderingsaanslag en de beschikkingen over het jaar 2014 niet-ontvankelijk verklaard.
De Inspecteur heeft het bezwaar tegen de navorderingsaanslag en de beschikkingen over het jaar 2014 in behandeling genomen als een verzoek om ambtshalve vermindering als bedoeld in artikel 9.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en dit verzoek gedeeltelijk afgewezen.
Belanghebbende is tegen die uitspraken en die gedeeltelijke afwijzing (met instemming van de Inspecteur rechtstreeks) in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 27 maart 2019 beslist dat het bezwaar tegen de navorderingsaanslag en de beschikkingen over het jaar 2014 terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De Rechtbank heeft bij uitspraak van 11 oktober 2019 de overige beroepen ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft digitaal plaatsgevonden op 28 januari 2021. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende hield in de jaren 2012 tot en met 2015 (indirect) alle aandelen in [A] B.V. (hierna: [A] ) De activiteiten van [A] bestonden uit fiscale advisering. Belanghebbende heeft in de jaren 2012 tot en met 2015 werkzaamheden verricht voor [A] .
Belanghebbende staat als Register Accountant ingeschreven bij de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants. Tevens staat hij ingeschreven als Register Belastingadviseur bij het Register Belastingadviseurs.
In de jaren 2007 tot en met 2015 heeft [A] juridische procedures tegen [B] (hierna: [B] ) gevoerd. De procedures zijn aanleiding geweest om een voorziening te vormen. Volgens de jaarrekeningen van [A] bedroegen de dotaties € 80.000 in 2011, € 125.500 in 2012 en € 69.500 in 2013. De voorziening is in 2014 geheel, dus voor € 275.000 vrijgevallen.
Belanghebbende heeft in zijn aangiften IB/PVV over onderhavige jaren geen loon aangegeven. In het jaar 2014 heeft hij een bedrag van € 12.000 als resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking genomen met als omschrijving: “ [A] BV”. In het jaar 2015 heeft [A] aan belanghebbende € 4.099 loon betaald en daarop € 620 loonheffing ingehouden. Bij het vaststellen van de primitieve aanslag is daarmee – in afwijking van de aangifte – rekening gehouden.
Bij [A] heeft in 2017 een boekenonderzoek plaatsgevonden dat zag op de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting, omzetbelasting en loonheffingen over 2012 tot en met 2015. Van dit onderzoek is een rapport opgemaakt met dagtekening 16 januari 2018. In het rapport wordt over gebruikelijk loon, voor zover relevant, het navolgende vermeld:
“Aan belastingplichtige is geen loon toegekend. Als argument heeft de heer [X] verklaard dat er verliezen zijn geleden binnen de B.V. waar hij voor werkt. Wanneer de journaalposten met betrekking tot de voorziening echter worden geëlimineerd en de memoboekingen die ten onrechte zijn aangebracht, blijkt dat er geen structureel verlies wordt geleden in de B.V.
De afwikkeling van het gebruikelijk loon in de jaren 2012 tot en met 2015 zal in de inkomstenbelasting van de heer [X] worden verwerkt. Over 2015 is het wettelijk gebruikelijk loon verminderd met het salaris dat is betaald.
Correctie gebruikelijk loon, meer kosten
2012 42.000
2013 43.000
2014 44.000
2015 39.901”
De Inspecteur heeft naar aanleiding van de hiervoor in het rapport genoemde correcties gebruikelijk loon aan belanghebbende onderhavige navorderingsaanslagen IB/PVV opgelegd ten bedrage van € 14.334 in 2012, € 15.463 in 2013, € 12.933 (na ambtshalve vermindering) in 2014 en € 12.105 in 2015.
De Inspecteur heeft het bezwaar tegen de navorderingsaanslag IB/PVV over 2014 niet-ontvankelijk verklaard. De Inspecteur heeft dit bezwaar tevens opgevat als een verzoek om ambtshalve vermindering van de navorderingsaanslag IB/PVV over 2014. De Inspecteur is aan dit verzoek gedeeltelijk tegemoetgekomen door het in die navorderingsaanslag in aanmerking genomen gebruikelijke loon van € 44.000 te verminderen met het door belanghebbende als resultaat uit overige werkzaamheden aangegeven bedrag van € 12.000. De Inspecteur heeft de beschikking belastingrente en de vergrijpboete bij die navorderingsaanslag dienovereenkomstig verminderd.
3 Geschil
In geschil is of de navorderingsaanslagen, de beschikkingen belastingrente en de boetebeschikkingen terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende zijn opgelegd. In het bijzonder is in geschil of in de onderhavige jaren het gebruikelijke loon terecht en tot het juiste bedrag in aanmerking is genomen.