Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-03-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:2191, 19/01550 t/m 19/01553
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-03-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:2191, 19/01550 t/m 19/01553
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 9 maart 2021
- Datum publicatie
- 19 maart 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2021:2191
- Zaaknummer
- 19/01550 t/m 19/01553
Inhoudsindicatie
Zuiveringsheffing. Vakantiepark. Eén bedrijfsruimte?
Uitspraak
locatie Arnhem
nummers 19/01550 tot en met 19/01553
uitspraakdatum: 9 maart 2021
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, van 24 oktober 2019, nummers AWB 18/1704 tot en met AWB 18/1707 in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van het gemeenschappelijk belastingkantoor Lococensus Tricijn (GBLT) (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 15 februari 2017 met betrekking tot de onroerende zaak [a-straat] 3 te [Z] voor het belastingjaar 2015 een definitieve aanslag zuiveringsheffing opgelegd van € 1.729,49.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 10 januari 2016 met betrekking tot de onroerende zaak [a-straat] 3 te [Z] voor het belastingjaar 2016 een voorlopige aanslag zuiveringsheffing opgelegd van € 938,95.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 15 februari 2017 met betrekking tot de onroerende zaak [a-straat] 3 te [Z] voor het belastingjaar 2017 een voorlopige aanslag zuiveringsheffing opgelegd van € 1.733,28.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 15 februari 2018 met betrekking tot de onroerende zaak [a-straat] 3 te [Z] voor het belastingjaar 2018 een voorlopige aanslag zuiveringsheffing opgelegd van € 1.735,01.
Bij uitspraken op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de bezwaren tegen de belastingaanslagen betreffende de belastingjaren 2015, 2016 en 2017 niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen de voorlopige aanslag betreffende het belastingjaar 2018 ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2020 via videobellen (een tweezijdig elektronisch communicatiemiddel als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid). Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Vakantiepark [A] (hierna: het vakantiepark) bestaat uit een manege, geëxploiteerd door [B] B.V. (hierna: [B] BV) en een bungalowpark, geëxploiteerd door belanghebbende, gelegen aan de [a-straat] 3. Tot het vermogen van [B] BV behoren onder andere een rijhal met kantine, gelegen aan de [a-straat] 1b, een woonhuis (hierna: het woonhuis), een paardenstalling en een groepsaccommodatie (voorheen een pluimveehouderij) gelegen aan de [a-straat] 1, alsmede een caravanstalling, een wasserette en een receptie. Het geheel betreft een agrarisch terrein waarop ook een boerencamping met maximaal 15 standplaatsen is toegestaan. De baten en lasten van de manege c.a. lopen via de winst- en verliesrekening van [B] BV. Het woonhuis is gelegen op een perceel met nummer [000] . Vanuit (de waterleiding die is aangesloten op het) het woonhuis wordt water doorgeleverd aan de gebouwen op perceel [001] .
De infrastructuur van het bungalowpark is in eigendom bij Stichting [C] (hierna: de Stichting). Belanghebbende is eigenaar van elf bungalows en van een bouwterrein voor nog eens veertien bungalows. De overige bungalows zijn in eigendom bij derden. De receptie voor het bungalowpark bevindt zich in een gebouw van de manege. Belanghebbende bemiddelt tegen een provisie bij alle verhuur van bungalows om eenheid in de verhuurprijzen te houden en de verhuurprijzen van belanghebbende zelf veilig te stellen. Sommige bungalows in eigendom van derden worden niet (recreatief) verhuurd, maar worden permanent bewoond.
3 Toepasselijke wet- en regelgeving
De Waterschapswet bevat in hoofdstuk XXVIIb (de zuiveringsheffing) onder meer de volgende bepalingen:
“Artikel 122c
Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
i. bedrijfsruimte: een naar zijn aard en inrichting als afzonderlijk geheel te beschouwen ruimte of terrein, niet zijnde een woonruimte, een zuiveringtechnisch werk of een riolering;
(…)
Artikel 122d
(…)
2 Aan de heffing worden onderworpen:
a. ter zake van afvoeren vanuit een bedrijfsruimte of woonruimte: degene die het gebruik heeft van die ruimte;
(…)
Artikel 122h
(…)
5 Het eerste lid is niet van toepassing op de voor recreatiedoeleinden bestemde woonruimten die zich bevinden op een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein dat als zodanig wordt geëxploiteerd. De in de vorige volzin bedoelde woonruimten worden tezamen aangemerkt als één bedrijfsruimte dan wel als onderdeel van een bedrijfsruimte.
(…)”
De Verordening zuiveringsheffing waterschap Vechtstromen 2018 (hierna: de Verordening) vermeldt het volgende:
“Artikel 1 Begripsbepalingen
Deze verordening verstaat onder:
(…)
e. woonruimte: een ruimte die blijkens haar inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven;
f. bedrijfsruimte: een naar zijn of haar aard en inrichting als afzonderlijk geheel te beschouwen terrein of ruimte, niet zijnde een woonruimte, een zuiveringtechnisch werk of een riolering;
(…)
Artikel 3 Belastbaar feit en heffingsplicht
1. Ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de taak inzake het zuiveren van afvalwater, wordt onder de naam zuiveringsheffing een directe belasting geheven ter zake van direct of indirect afvoeren op een zuiveringtechnisch werk in beheer bij het waterschap.
2. Aan de heffing worden onderworpen:
a. ter zake het afvoeren vanuit een woonruimte of een bedrijfsruimte: degene die het gebruik heeft van die ruimte;
b. ter zake het afvoeren anders dan bedoeld onder a: degene die afvoert.
3. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel a, is heffingsplichtig:
a. in geval van gebruik van een woonruimte door de leden van een huishouden: degene die door de ambtenaar belast met de heffing is aangewezen;
b. in geval van gebruik door degene aan wie een deel van een bedrijfsruimte in gebruik is gegeven: degene die dat deel in gebruik heeft gegeven met dien verstande dat degene die het deel in gebruik heeft gegeven, bevoegd is de heffing als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;
c. in geval van het voor volgtijdig gebruik ter beschikking stellen van een woonruimte of bedrijfsruimte: degene die de ruimte ter beschikking heeft gesteld, met dien verstande dat degene die de ruimte ter beschikking heeft gesteld, bevoegd is de heffing als zodanig te verhalen op degene aan wie de ruimte ter beschikking is gesteld.
(…)
Artikel 7 Grondslag en heffingsmaatstaf algemeen
1. Voor de heffing bedoeld in artikel 3 geldt als grondslag de hoeveelheid en de hoedanigheid van de stoffen die in een kalenderjaar worden afgevoerd.
2. Voor de heffing geldt als heffingsmaatstaf de vervuilingswaarde van de stoffen die in een kalenderjaar worden afgevoerd. De vervuilingswaarde wordt uitgedrukt in vervuilingseenheden.
(…)
Artikel 17 Vervuilingswaarde van woonruimten
1. In afwijking van artikel 8, eerste lid, wordt de vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een woonruimte worden afgevoerd, gesteld op drie vervuilingseenheden. De vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een door één persoon gebruikte woonruimte worden afgevoerd wordt gesteld op één vervuilingseenheid.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op de voor recreatiedoeleinden bestemde woonruimten die zich bevinden op een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein dat als zodanig wordt geëxploiteerd. De in de vorige volzin bedoelde woonruimten worden tezamen aangemerkt als een bedrijfsruimte dan wel als onderdeel van een bedrijfsruimte.
(…)
Artikel 18 Schatting
De ambtenaar belast met de heffing kan het aantal vervuilingseenheden in een kalenderjaar geheel of gedeeltelijk door middel van schatting vaststellen, indien door de heffingsplichtige:
a. meting, bemonstering en analyse niet of niet geheel zijn geschied in overeenstemming met de in Bijlage I opgenomen voorschriften;
b. het aantal vervuilingseenheden niet is berekend met behulp van meting, bemonstering en analyse en bepaling van de vervuilingswaarde op basis van artikel 11, eerste of vijfde lid, 12, eerste lid, 16, eerste lid, of 17, eerste lid, niet mogelijk is;
c. het aantal vervuilingseenheden niet is berekend met behulp van meting, bemonstering en analyse, bepaling van de vervuilingswaarde op basis van artikel 11, vijfde lid, wel mogelijk is, maar door de heffingsplichtige gedurende het heffingsjaar geen aanvraag als bedoeld in dat artikel is gedaan:
d. niet of niet geheel is voldaan aan de voorwaarden, verbonden aan de in artikel 8, 9 of 10 bedoelde toestemming.”