Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-03-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:2198, 20/00383
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-03-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:2198, 20/00383
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 9 maart 2021
- Datum publicatie
- 19 maart 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2021:2198
- Zaaknummer
- 20/00383
Inhoudsindicatie
Wet Woz. Ontvankelijkheid bezwaar. Machtiging. Verzending herstelverzuimbrief niet aannemelijk gemaakt.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 20/00383
uitspraakdatum: 9 maart 2021
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
Stichting [X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 januari 2020, nummer AWB 19/3289, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van het Gemeentelijk belastingkantoor Munitax (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2018 en naar de toestand op die datum, voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op € 1.100.000 (hierna: de beschikking). Tegelijk met de beschikking is een aanslag onroerende-zaakbelasting gebruiker niet-woning voor het jaar 2019 opgelegd (hierna: de aanslag OZB).
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 9 februari 2021. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is huurder van de onroerende zaak, waarvan Stichting [A] (hierna: [A] ) eigenaar is.
[B] BV (hierna: [B] ) heeft op 12 maart 2019 tegen de beschikking en de aanslag OZB bezwaar gemaakt, waarbij geen machtiging is meegezonden.
[B] heeft bij brief van 18 maart 2019 aan de heffingsambtenaar een machtiging gezonden. De machtiging vermeldt dat [C] (hierna: [C] ) namens [A] volmacht geeft aan [B] (hierna: de eerste machtiging).
Bij niet-aangetekende brief van 28 maart 2019 heeft de heffingsambtenaar aan [B] een brief gestuurd, waarin staat vermeld, voor zover van belang:
“Met dagtekening 12 maart 2019 heeft u een bezwaarschrift ingediend betreffende [a-straat 1] te [Z] . De tenaamstelling van deze aanslag is niet gelijk aan de naam van uw cliënt. Graag ontvang ik een machtiging waaruit blijkt dat u namens belanghebbende op mag treden.
Termijn
U krijgt vier weken na dagtekening van deze brief de tijd om de machtiging in te dienen. Indien ik na deze vier weken geen complete machtiging (dus inclusief een bewijs dat de ondertekenaar van de machtiging bevoegd is om namens belanghebbende te tekenen) zal uw bezwaarschrift niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ik wil benadrukken dat een herinnering niet wordt verzonden.”
[B] heeft niet gereageerd op de in 2.4 vermelde brief.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 15 mei 2019 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat de naam op de eerste machtiging ( [A] ) niet de naam van belanghebbende is.
[B] heeft op 11 juni 2019 per fax beroep ingesteld. Hierbij zijn meegezonden:
- de eerste machtiging;
- een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel waaruit blijkt dat [C] zelfstandig bevoegd bestuurder van belanghebbende is; en
- een uitdraai van de website van belanghebbende, waarop ook [A] wordt genoemd.
[B] heeft op 12 november 2019 per fax aan de Rechtbank een machtiging gezonden, waarin [C] namens belanghebbende volmacht geeft aan [B] . Uit het meegezonden uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat [C] zelfstandig bevoegd bestuurder van belanghebbende is.
3 Geschil
In geschil is of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Bij ontkennende beantwoording is tussen partijen niet in geschil dat de waarde van de onroerende zaak moet worden vastgesteld op € 830.000.