Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-03-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:2225, 20/00555

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-03-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:2225, 20/00555

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
9 maart 2021
Datum publicatie
19 maart 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:2225
Zaaknummer
20/00555

Inhoudsindicatie

Wet Woz. Ambtshalve beoordeling ontvankelijkheid beroep. Bij Rechtbank ingestelde beroep is niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. Geen bewijsmiddelen of argumenten ingebracht met betrekking tot verschoonbaarheid.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 20/00555

uitspraakdatum: 9 maart 2021

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 16 maart 2020, nummer Awb 18/170, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van het gemeenschappelijk belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT) (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft op naam van de erven van [A] in één geschrift met als aanslagnummer [00000] bij beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaken [a-straat] 4 en [a-straat] 2 9004 (grasland) te [Z] (hierna: de onroerende zaken), per waardepeildatum 1 januari 2015 en naar de toestand op die datum, voor het kalenderjaar 2016 vastgesteld op € 423.000 respectievelijk € 47.000. Tegelijk met deze beschikkingen zijn in hetzelfde geschrift de aanslagen onroerende-zaakbelastingen 2016 (OZB) eigenaar ( [a-straat] 4 en [a-straat] 2 9004 (grasland)) en gebruiker ( [a-straat] 2 9004 (grasland)) vastgesteld.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar met als dagtekening 20 januari 2017, gericht aan de erven van [A] , de beschikkingen en aanslagen gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft op 15 januari 2018 beroep ingesteld bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank) wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar.

1.4.

De Rechtbank heeft op 27 november 2019 een tussenuitspraak gedaan. In deze tussenuitspraak heeft de Rechtbank het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een geldige ingebrekestelling en het verzoek om toekenning van een dwangsom afgewezen. Verder heeft de Rechtbank – kort gezegd – geoordeeld dat de uitspraken op bezwaar eerst op 1 februari 2018 op de voorgeschreven wijze bekend zijn gemaakt en dat de tenaamstelling van de beschikkingen en aanslagen op correcte wijze heeft plaatsgevonden. De Rechtbank heeft voorts geoordeeld dat de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaken niet aannemelijk heeft gemaakt. Omdat het naar het oordeel van de Rechtbank voor hem op basis van de stukken die zich op dat moment in het dossier bevonden niet mogelijk was het geschil definitief te beslechten, heeft de Rechtbank de heffingsambtenaar in de gelegenheid gesteld om een taxatierapport/matrix betreffende de onroerende zaken in te dienen.

1.5.

De heffingsambtenaar heeft de Rechtbank bij brief van 18 december 2019 medegedeeld dat de vastgestelde waarde van [a-straat] 4 zal worden verminderd tot € 275.000 omdat voor een deel van dit perceel de cultuurgrondvrijstelling kan worden toegepast, dat de aanslag OZB met betrekking tot [a-straat] 4 dienovereenkomstig zal worden verminderd en dat de aanslagen OZB met betrekking tot [a-straat] 2 9004 (grasland) zullen worden vernietigd omdat voor dit perceel de cultuurgrondvrijstelling kan worden toegepast. Bij deze brief heeft de heffingsambtenaar een taxatiematrix met betrekking tot [a-straat] 4 gevoegd.

1.6.

De Rechtbank heeft op 16 maart 2020 uitspraak gedaan, waarvan de tussenuitspraak van 27 november 2019 deel uitmaakt. In deze uitspraak heeft de Rechtbank het beroep gericht tegen de uitspraken op bezwaar van 20 januari 2017 gegrond verklaard en die uitspraken op bezwaar vernietigd, het beroep gericht tegen de – door de Rechtbank als nadere uitspraken op bezwaar aangemerkte – brief van 18 december 2019 voor zover betrekking hebbend op [a-straat] 2 9004 (grasland) niet-ontvankelijk verklaard, het beroep gericht tegen de – door de Rechtbank als nadere uitspraken op bezwaar aangemerkte – brief van 18 december 2019 voor zover betrekking hebbend op [a-straat] 4 ongegrond verklaard, het verzoek om schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen van de heffingsambtenaar afgewezen en bepaald dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan haar dient te vergoeden.

1.7.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.8.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 februari 2021. Namens de heffingsambtenaar is verschenen [B] , bijgestaan door taxateur ing. [C] . Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan het Hof, niet verschenen. Bij een aangetekend verzonden brief van 17 december 2020 van de griffier van het Hof is belanghebbende uitgenodigd voor de zitting van 3 februari 2021 om 13:30 uur te Arnhem. Uit informatie van Track & Trace van PostNL blijkt dat deze uitnodiging op 18 december 2020 om 16:14 uur is afgeleverd op het bij het Hof bekende adres van belanghebbende, zijnde [a-straat] 4 te [Z] . Omdat belanghebbende tijdig en op de juiste wijze voor de zitting is uitgenodigd, heeft het Hof de zaak op de zitting behandeld en nadien het onderzoek ter zitting gesloten.

1.9.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

1.10.

Na het onderzoek ter zitting heeft het Hof nieuwe stukken van belanghebbende ontvangen. Deze stukken hebben het Hof geen aanleiding gegeven het onderzoek te heropenen. Het Hof zal op deze stukken geen acht slaan.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is één van de erven van de in 1994 overleden [A] .

2.2.

[A] stond op 1 januari 2016 in het Kadaster ingeschreven als (enige) eigenaar van de onroerende zaken.

2.3.

De heffingsambtenaar heeft de beschikkingen en aanslagen met betrekking tot de onroerende zaken vastgesteld op naam van de erven van [A] .

3 Geschil

Tussen partijen is – naar het Hof begrijpt – in geschil of:

-

de heffingsambtenaar een dwangsom is verschuldigd wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar;

-

de tenaamstelling van de beschikkingen en aanslagen (‘Erven [A] ’) juist is;

-

belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding op grond van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb);

-

de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 4 terecht is vastgesteld op € 275.000;

-

belanghebbende recht heeft op vergoeding van immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing