Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-03-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:2413, 19/00406

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-03-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:2413, 19/00406

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
16 maart 2021
Datum publicatie
19 maart 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:2413
Zaaknummer
19/00406

Inhoudsindicatie

Het Hof weigert de gemachtigde vanwege onbetamelijk taalgebruik in de ingediende stukken.

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummer 19/00406

datum: 16 maart 2021

in het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 25 februari 2019, nummer LEE 18/1272, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Doetinchem (hierna: de Inspecteur)

1 Feiten

1.1.

[A] BV (hierna: [A] ), vertegenwoordigd door [B] (hierna: [B] ), treedt in deze procedure op als gemachtigde van belanghebbende.

1.2.

[A] is de gemachtigde van vele belanghebbenden in bezwaar- en beroepsprocedures inzake de heffing van belastingen, in het bijzonder de BPM. [B] pleegt in die zaken de proceshandelingen te verrichten en processtukken in te dienen.

1.3.

Het Hof heeft zich in toenemende mate gestoord aan de wijze waarop [B] zich in deze stukken heeft uitgelaten over Nederland, over de rechtspraak, rechters en raadsheren en over ambtenaren. Het Hof heeft hem daarop verschillende malen aangesproken (zie onder meer de uitspraak van 9 oktober 2018, nr. 17/00400, ECLI:NL:GHARL:2018:8805).

1.4.

Het Hof heeft op 17 maart 2020 een aangetekende brief aan [B] gestuurd, met de volgende inhoud:

„Bij beslissingen van 16 augustus 2019 (nrs. 18/00219, 18/00312, 18/00313, 18/00471 en 18/00479, 18/00472, 18/00473 (ECLI:NL:GHARL:2019:6596), 18/00484, 18/00503 en 18/00504, 18/00505 en 18/00506 (ECLI:NL:GHARL:2019:6597), 18/00507 en 18/00508 en 18/00565) en 12 november 2019 (nrs. 18/00781 tot en met 18/00797, ECLI:NL:GHARL:2019:9786) heeft het Hof u en [A] BV geweigerd als bijstandsverlener of als gemachtigde in de zaken die in die beslissingen zijn vermeld. Het Hof heeft daaraan ten grondslag gelegd dat tegen uw bijstand ernstige bezwaren bestaan als bedoeld in artikel 8:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, omdat uw taalgebruik structureel in strijd komt met de in het maatschappelijk verkeer betamelijke omgangsvormen. U bent al verschillende malen gewezen op deze bezwaren en u is regelmatig verzocht uw taalgebruik aan te passen. Het Hof verwijst in dit verband ook naar de conclusie van A-G Wattel van 28 februari 2020, nr. 19/02693. Helaas heeft het Hof moeten constateren dat u ook in stukken die u heeft ingediend na voornoemde beslissingen onbetamelijk taalgebruik bezigt. Tot nu toe heeft het Hof u de mogelijkheid tot herstel geboden van de ingediende stukken.

Het Hof wenst geen stukken met onbetamelijk taalgebruik meer te ontvangen van u als gemachtigde of als vertegenwoordiger van een gemachtigde rechtspersoon. Daarom waarschuwt het Hof u hierbij dat wanneer u of de door u vertegenwoordigde rechtspersoon in nieuw in te dienen stukken onbetamelijk taalgebruik bezigt, het Hof voornemens is u en de door u vertegenwoordigde rechtspersoon zonder nadere waarschuwing of herstelmogelijkheid in de desbetreffende zaak te weigeren als bijstandsverlener of gemachtigde.”

1.5.

Onder meer bij uitspraken van 16 augustus 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:6596, en 12 november 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:9786, heeft het Hof [B] en [A] wegens onbetamelijk taalgebruik geweigerd om bijstand te verlenen aan de belanghebbende in de desbetreffende procedures dan wel deze te vertegenwoordigen.

1.6.

Het Hof heeft [B] bij brief van 4 februari 2021 het volgende geschreven:

„In de aanvulling op het hoger beroep van 17 juni 2019 staan beledigingen.

Het Hof biedt u de gelegenheid een versie zonder de beledigingen van dit stuk in te sturen.

U krijgt hiervoor de gelegenheid tot uiterlijk 10 februari 2021.

Indien u geen geschoonde versie van dit stuk instuurt zal het Hof het stuk van 17 juni 2019 niet tot de gedingstukken rekenen.”.

1.7.

Partijen zijn uitgenodigd voor een zitting van het Hof op 16 februari 2021. [B] heeft met het oog op deze zitting een pleitnota ingezonden, met onder meer de volgende inhoud:

„Het zet de bijl aan de wortel van de rechtsstaat!! Ik ga ervan uit dat u een strikt persoonlijk - verwerpelijk - motief ten grondslag legt aan uw stellingen. Zielig!!

Het doet mij tevens welhaast vermoeden alsof ik hier in Noord-Korea verblijf... Echt waar. Wat is er beledigend aan het hoger beroepschrift? Dat Nederland kennelijk een ongekend gajesland is? Dat de Hoge Raad der Nederlanden een criminele organisatie is die structureel weigert het recht te waarborgen en heult met de wetgevende en de heffende autoriteit? Dat in Nederland, aan de hand van objectieve criteria, zoals uitgelegd door het Hof van Justitie, in zijn arrest van 19 november 2019, A.K., EU:C:2019:982 geen onafhankelijke en onpartijdige rechtspraak bestaat? Dat [naam1] en [naam2] absolute mietjes zijn vergeleken met raadsheren bij de nationale gerechtelijke instanties, die veel meer leed en ellende hebben veroorzaakt dan alle 'gekende criminelen' In Nederland bij elkaar?

(…)

Recent nog ontving ik weigeringen van mij als gemachtigde, de entiteiten [A] BV en [C] BV en alle aan mij gelieerde ondernemingen, nu zeggen die charlatans van de Korte Voorhout dat dat niet mag, alleen [B] in persoon mag worden geweigerd, met toepassing van de nationale bepaling artikel 8:25 Awb!! Boeven zijn het!! Megacriminelen!!!

(…)

Ik vermeld ten overvloede dat in het geval Uw gerechtshof zijn zielige, buitenwettelijke, met moraalridderij overgoten oordelen omzet in een weigering van mij als gemachtigde mevrouw [D] , mijn kantoorgenote de zaak 'formeel' overneemt.

(…)

De Hoge Raad der Nederlanden bevestigt mijn stellingen en weren alsdat het intense criminelen zijn (…)

(…)

Levenslang opsluiten is nog te zacht uitgedrukt!!! Als je dan jezelf niet kwalificeert als mega topcrimineel, wil ik het wel even zeggen....

(…)

Dit hoger beroepschrift geeft maar weer eens ondubbelzinnig weer hoe een burger stelselmatig genaaid en bedonderd wordt in Nederland!!

(…)

Het is de schande heel ver voorbij!! Gajesland!! Criminele lidstaat!!! Viespeukenland!!!”

1.8.

Het Hof heeft besloten dat de aangekondigde zitting geen doorgang zal vinden.

1.9.

Met dagtekening 12 februari 2021 heeft het Hof aan [B] een brief gezonden met de volgende inhoud:

„Meermalen heeft het Hof u erop gewezen dat uw taalgebruik structureel in strijd komt met de in het maatschappelijk verkeer betamelijke omgangsvormen. Verder heeft het Hof u gewaarschuwd dat wanneer u in nieuw in te dienen stukken onbetamelijk taalgebruik bezigt, het Hof u in de desbetreffende zaak kan weigeren als bijstandsverlener of gemachtigde.

In de bovenvermelde zaak heeft het Hof van u twee stukken ontvangen waarin u wederom onbetamelijk taalgebruik bezigt (zie bijlagen). Dat taalgebruik is stelselmatig nodeloos grievend, krenkend en beschadigend en het bemoeilijkt doelmatige behandeling van de beroepszaken ernstig. Ook wordt daardoor het gezag van de rechtspraak en van bij behandeling van de zaak betrokken functionarissen nodeloos en op onaanvaardbare wijze aangetast.

Het Hof heeft daarom het voornemen u in deze zaak op grond van artikel 8:25 van de Algemene wet bestuursrecht te weigeren als gemachtigde en als bijstandsverlener. Voordat het Hof een definitieve beslissing neemt, mag u nog vertellen wat u ervan vindt. Het Hof stelt u in de gelegenheid binnen twee weken schriftelijk te reageren. Het Hof zal tevens een kopie van deze brief, met als bijlagen de desbetreffende stukken waarin u onbetamelijk taalgebruik bezigt en de brief van het Hof van 4 februari 2021, sturen aan de procespartij namens wie u optreedt en daarbij de gelegenheid bieden om op dit voornemen te reageren. Daarna zal het Hof een beslissing nemen. Uiteraard stelt het Hof u van die beslissing op de hoogte.”

1.10.

Eveneens met dagtekening 12 februari 2021 heeft het Hof aan belanghebbende een brief gezonden met de volgende inhoud:

„Bij dit gerechtshof is aanhangig een hoger beroep (…) inzake de BPM waarbij u belanghebbende bent en als gemachtigde optreedt heer [B] .

Het gerechtshof stelt vast dat uw gemachtigde stelselmatig nodeloos grievend, krenkend en beschadigend taalgebruik gebruikt. Dat taalgebruik bemoeilijkt een doelmatige behandeling van de beroepszaken ernstig. Ook wordt daardoor het gezag van de rechtspraak en van bij behandeling van de zaak betrokken functionarissen nodeloos en op onaanvaardbare wijze aangetast.

In de hierboven vermelde zaak heeft deze gemachtigde namens u een stukken ingestuurd waarin opnieuw onbetamelijke taal voorkomt. Ik stuur u hierbij een kopie daarvan.

Het Hof heeft uw gemachtigde meermalen erop gewezen dat het zijn taalgebruik onaanvaardbaar vindt en hem verzocht zijn taalgebruik aan te passen. In uw zaak heeft hij zich wederom op onbetamelijke wijze uitgelaten. Het Hof is daarom van plan uw gemachtigde in deze zaak te weigeren als gemachtigde en als bijstandverlener. Deze weigering is gebaseerd op artikel 8:25 van de Algemene wet bestuursrecht. Over die bepaling heeft de Hoge Raad op 6 november 2020 een arrest gewezen, dat is te vinden op uitspraken.rechtspraak.nl met het kenmerk ECLI:NL:HR:2020:1730.

Deze weigering zal tot gevolg hebben dat uw gemachtigde in deze zaken niet meer namens u bij het gerechtshof mag optreden. U krijgt in dat geval de gelegenheid een andere gemachtigde in de arm te nemen.

Voordat het Hof een definitieve beslissing neemt, mag u nog vertellen wat u ervan vindt. Het Hof vraagt u binnen twee weken schriftelijk te reageren. Daarna zal het Hof een beslissing nemen. Uiteraard stelt het Hof u van die beslissing op de hoogte.”

1.11.

Noch [B] , noch belanghebbende heeft binnen de gestelde termijn een reactie ingezonden.

2 Overwegingen

2.1.

Voorop staat dat partijen in een gerechtelijke procedure zich kunnen laten bijstaan of vertegenwoordigen door iemand van hun keuze. Waar het gaat om zaken die het Unierecht betreffen, is dat neergelegd in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest). Dat recht is (voor strafrechtelijke vervolging en het fiscale boeterecht) neergelegd in artikel 6 EVRM en artikel 14 IVBPR. Voor een bestuursrechtelijke procedure als de onderhavige is dat vastgelegd in artikel 8:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

2.2.

Een partij, haar bijstandsverlener(s) en haar gemachtigde(n) mogen het standpunt van die partij verwoorden op een wijze die hun goeddunkt, ook als dat standpunt verwijten behelst aan de wederpartij of anderen. Maar daarbij geldt dat zij zich niet onnodig grievend dienen uit te laten, dat zij hun verwijten en beschuldigingen feitelijk dienen te onderbouwen en dat zij duidelijk moeten maken wat de relevantie daarvan is voor het desbetreffende geschil. Indien een gemachtigde of bijstandsverlener door stelselmatig nodeloos grievend, krenkend en/of beschadigend taalgebruik hetzij een doelmatige behandeling van het geschil ernstig bemoeilijkt, hetzij het gezag van de rechtspraak of van bij behandeling van de zaak betrokken functionarissen nodeloos en op onaanvaardbare wijze aantast, kan dit de conclusie rechtvaardigen dat ernstige bezwaren als bedoeld in artikel 8:25, eerste lid, van de Awb tegen de persoon van de gemachtigde of bijstandsverlener bestaan.

2.3.

Het Hof is van oordeel dat het taalgebruik en/of de bejegening van [B] structureel in strijd komt met de in het maatschappelijk verkeer betamelijke omgangsvormen. Hij uit verwijten en beschuldigingen aan burgerlijke en rechterlijke ambtenaren, aan rechterlijke colleges en aan de rechtsstaat en Nederland in het algemeen. Daarbij gaat het er niet om dat [B] kenbaar maakt het oneens te zijn met bepaalde rechterlijke oordelen. Laatstbedoelde uitingen passen bij rechterlijke procedures. Waar het wel om gaat is dat [B] onnodig beledigende opmerkingen maakt. Voorts verzuimt hij te motiveren wat de relevantie is van zijn verwijten en beschuldigingen voor de aanhangige procedure. Zonder nadere motivering, welke ontbreekt, is niet duidelijk waarom deze verwijten en beschuldigingen een ondersteuning zijn voor zijn standpunt over de in geding zijnde belastingaanslagen en/of beschikkingen. Ook na daarvoor te zijn gewaarschuwd, heeft [B] daarin volhard.

2.4.

Sommige door [B] ingediende stukken bevatten zoveel beledigende opmerkingen dat het voor het Hof en de wederpartij schier onmogelijk is kennis te nemen van de in deze stukken opgenomen voor de beslechting van het geschil relevante stellingen en standpunten. [B] is daarop gewezen. Dat brengt mee dat de wederpartij feitelijk de mogelijkheid is ontnomen te reageren op deze stellingen en standpunten en voorts dat deze het Hof niet bereiken. Deze benadeling van de door [B] vertegenwoordigde procespartijen, is een rechtstreeks gevolg van het ongepaste taalgebruik van [B] .

2.5.

In de algemene waarschuwing die het Hof op 17 maart 2020 aangetekend naar [B] heeft verzonden, is opgenomen dat wanneer in nieuw in te dienen stukken onbetamelijk taalgebruik wordt gebezigd, het Hof voornemens is [B] en de door hem vertegenwoordigde rechtspersoon zonder nadere waarschuwing of herstelmogelijkheid in de desbetreffende zaak te weigeren als bijstandsverlener of gemachtigde. Nadien heeft [B] in de onderhavige zaak stukken ingestuurd. Ook daarin zijn wederom beledigende opmerkingen opgenomen. Daarmee volhardt [B] in het gebruik van ongepaste taal.

2.6.

Naar het oordeel van het Hof doet zich de situatie voor dat [B] door stelselmatig nodeloos grievend, krenkend en/of beschadigend taalgebruik hetzij een doelmatige behandeling van het geschil ernstig bemoeilijkt, hetzij het gezag van de rechtspraak of van bij behandeling van de zaak betrokken functionarissen nodeloos en op onaanvaardbare wijze aantast (vgl. HR 6 november 2020, nr. 19/05365, ECLI:NL:HR:2020:1730). Het Hof is op grond daarvan van oordeel dat tegen [B] ernstige bezwaren bestaan als bedoeld in artikel 8:25, eerste lid, van de Awb.

2.7.

Artikel 47 van het Handvest luidt:

„Recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht.

Eenieder wiens door het recht van de Unie gewaarborgde rechten en vrijheden zijn geschonden, heeft recht op een doeltreffende voorziening in rechte, met inachtneming van de in dit artikel gestelde voorwaarden.

Eenieder heeft recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. Eenieder heeft de mogelijkheid zich te laten adviseren, verdedigen en vertegenwoordigen.

Rechtsbijstand wordt verleend aan degenen die niet over toereikende financiële middelen beschikken, voor zover die bijstand noodzakelijk is om de daadwerkelijke toegang tot de rechter te waarborgen.”

2.8.

Naar het oordeel van het Hof, komt de onderhavige weigering niet in strijd met artikel 47 van het Handvest. Aan de belanghebbende wordt immers niet het recht op toegang tot de rechter ontzegd of de mogelijkheid ontnomen zich te laten adviseren, verdedigen en vertegenwoordigen. Hem wordt slechts het recht ontzegd om door [B] te worden bijgestaan en/of vertegenwoordigd. De onderhavige weigering komt evenmin in strijd met artikel 11 van het Handvest, dat de vrijheid van meningsuiting en van informatie beschermt. Aan de gemachtigde wordt immers niet het recht ontzegd zijn mening te uiten. Hem wordt slechts verweten in de onderhavige procedure zijn opvattingen, die soms al niet relevant zijn in het kader van deze procedure, te uiten op onbetamelijke wijze. Met de weigering wordt een legitiem doel nagestreefd, te weten het waken voor onnodige en ernstige verstoring van de gang van zaken bij rechterlijke procedures, zoals in dit geval bij dit Hof. Een normale gang van zaken wordt hersteld door degene die deze gang van zaken verstoort te weigeren als bijstandsverlener en/of gemachtigde. Door de beperking van deze weigering tot zaken waarin [B] na te zijn gewaarschuwd, volhardt in zijn onwelvoeglijke taalgebruik, bestaat naar het oordeel van het Hof een redelijke verhouding tussen die beperking en het doel van de schorsing, de verzekering van een normale gang van zaken bij de onderhavige procedure.

2.9.

Op grond van het vorenstaande zal het Hof [B] weigeren in de onderhavige procedure bijstand te verlenen of belanghebbende te vertegenwoordigen. Belanghebbende zal van deze beslissing in kennis worden gesteld en hem zal de gelegenheid worden geboden desgewenst een andere gemachtigde aan te wijzen.

3 Beslissing

Het Hof:

– weigert [B] om bijstand te verlenen aan belanghebbende dan wel hem te vertegenwoordigen in de onderhavige procedure;

– stelt belanghebbende in de gelegenheid om, indien hij dat wenst, binnen vier weken een andere gemachtigde aan te wijzen voor de verdere procedure.

Deze beslissing is genomen door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. G.B.A. Brummer, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.

De griffier is verhinderd deze

uitspraak te ondertekenen

de voorzitter,

(J.W. van Knobelsdorff)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 16 maart 2021

Tegen deze tussenuitspraak staat geen afzonderlijk, tussentijds beroep in cassatie dan wel een ander rechtsmiddel open. Op grond van artikel 28, vijfde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan tegen deze beslissing slechts worden opgekomen tegelijkertijd met het beroep in cassatie tegen de einduitspraak, zijnde de uitspraak waarbij het geding wordt afgedaan (vgl. Hoge Raad 14 september 2007, nr. 43.294, ECLI:NL:HR:2007:BB3489).