Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-03-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:2545, 19/00394
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-03-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:2545, 19/00394
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 16 maart 2021
- Datum publicatie
- 23 maart 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2021:2545
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:1309, Niet ontvankelijk
- Zaaknummer
- 19/00394
Inhoudsindicatie
BPM. Griffierecht, hoorplicht. Waardevermindering in verband met schade?
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 19/00394
uitspraakdatum: 16 maart 2021.
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 25 februari 2019, nummer LEE 18/1233, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) afgedragen.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 9 februari 2021. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende heeft op 9 augustus 2017 aangifte voor de BPM gedaan voor een gebruikte personenauto, een BMW 335i x Drive met een kilometerstand van 95.685 km. (hierna: de auto). De datum van de eerste toelating is 29 november 2012. De aangifte is gebaseerd op een taxatierapport, dat is opgemaakt door een taxateur. Bij de berekening van de aangegeven BPM is uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 73.361, een historische bruto bpm-bedrag van € 10.584 en een inkoopwaarde, gebaseerd op referentieauto’s, van € 13.710 waarbij rekening is gehouden met een waardevermindering wegens schade groot 100% van de geraamde herstelkosten van € 9.610 (inclusief BTW). De aldus berekende BPM van € 1.978 is op aangifte voldaan.
Het taxatierapport vermeldt onder andere de volgende informatie over de schade:
“ Motivering vaststellingen waardevermindering:
De onderhavige BMW 3-serie – 335i xDrive heeft rechter achter schade.
De delen die vervangen of hersteld dienen te worden zijn onder meer; Voor bumper, rechter achter scherm, achter bumper, velgen, banden, etc. zie bijlage schadedossier.
Het schade evenement heeft aan de rechter achter zijde plaats gevonden. De schade is omvangrijker dan op foto is zichtbaar te maken. Na demontage van verschillende onderdelen wordt duidelijk wat exact de omvang van de schade is. Mogelijkerwijs valt het schadebedrag dan hoger uit. Beschadigingen die opgenomen zijn in de waarde vermindering zijn boven gemiddeld en moeten vakkundig worden hersteld.
Gebruik sporen, zoals parkeerdeukjes en polijstbare krassen (ter waarde van ± € 500) zijn niet opgenomen in de schadecalculatie als waarde verminderde factor.
(…)”.
Een calculatie van de herstelkosten met prijsdatum 2 juli 2017 is bijgevoegd. De herstelkosten bedragen € 7.942,67 exclusief BTW en € 9.610,63 inclusief BTW.
Namens belanghebbende is bezwaar gemaakt tegen de op aangifte afgedragen BPM.
Bij brief van 14 december 2017 heeft de Inspecteur zijn voornemen om het bezwaar ongegrond te verklaren, gemotiveerd aan de gemachtigde van belanghebbende (hierna: gemachtigde) medegedeeld. In deze brief is onder andere ook de volgende passage onder het kopje: ‘Horen in bezwaar’ opgenomen: “Indien u het niet eens bent met mijn voornemen, heeft u het recht om te worden gehoord. Hiertoe zal ik u een voorstel doen dan wel heeft u inmiddels een voorstel ontvangen.”
Bij brief van 12 februari 2018 heeft de Inspecteur nogmaals de met gemachtigde op 8 februari 2018 gemaakte afspraak voor een hoorgesprek op 19 februari 2018 bevestigd. De Inspecteur heeft verder gemeld dat de afspraak ook al bij brief van 9 februari 2018 is bevestigd.
Bij brief van 22 februari 2018 heeft de Inspecteur gereageerd op de ontmoeting op 19 februari 2018 (zie 2.6.) met gemachtigde. De inhoud van de brief is voor zover relevant als volgt: “Tijdens het hoorgesprek van afgelopen maandag, 19 februari 2018, stonden een aantal dossiers voor inzage/bespreking gepland. Op bijgaande lijst staan de dossiers vermeld. Zoals vermeld in de definitieve uitnodiging waren de dossiers van belanghebbende [A] B.V. (de heer [B] ) niet opgenomen. Er stonden wel dossiers op waar de heer [B] – naar eigen zeggen – op enigerlei wijze betrokken is; klanten van [A] B.V.
De afspraak voor dit gesprek maakten wij telefonisch op 8 februari 2018. In mijn brief van 9 februari 2018 heb ik een en ander bevestigd. Daarmee stonden er gesprekken gepland op 19, 22 en 26 februari 2018. Echter, op 9 februari vernam ik dat de heer [B] op alle afgesproken datums verhinderd zou zijn.
In een telefoongesprek op 15 februari 2018 gaf u aan op 19 februari 2018 geen dossiers van [A] B.V. te willen bespreken omdat de heer [B] niet aanwezig kon zijn. Ik heb daarop besloten de hoorzitting wel door te laten gaan en (ook) de dossiers waarbij [A] B.V. betrokken zou zijn beschikbaar te houden.
Sinds enige tijd weet ik dat de heer [B] altijd aanwezig wil zijn bij hoor gesprekken betreffende dossiers van [A] B.V. maar ook als er dossiers besproken worden waarbij er sprake is van betrokkenheid van hem. Een betrokkenheid die voor ons niet altijd duidelijk is en vaak slechts blijkt uit het kenmerk ‘CIS’ in het bezwaarschrift.
Ondanks eerdere melding van verhinderd verscheen de heer [B] wel tijdens de hoorzitting. U kondigde zijn aanwezigheid aan met de beperking dat hij geen inzage wenste en ook niet gehoord wilde worden. Maar dat er slechts sprake zou zijn van een gesprek over de gang van zaken rond de hoor gesprekken. Onderstaand een zakelijke weergave van wat wij bespraken. Aanwezig waren (naast ons beiden) de heer [B] , mevrouw [C] en mijn collega de heer [D] .
(…)
Afsluitend
De heer [B] , als klant, heeft afgelopen 2 maanden iedere uitnodiging tot horen naast zich neergelegd. Hij stelt kennelijk geen prioriteit om gehoord te worden, wil echter wel te praten over hoe hij uitgenodigd wil worden. De manier van uitnodigen is kennelijk belangrijker dan gebruik te maken van het hoorrecht.
Ons verzoek om – nu de heer [B] toch aanwezig was – de klaarliggende dossiers in te zien en daarna het hoorgesprek te doen, werd door u én de heer [B] direct afgewezen. Dat leidt hier tot de conclusie dat u kennelijk niet (meer) gehoord wenst te worden voor deze dossiers.
U gaf vervolgens te kennen ook in de ‘niet-Cis-dossiers’ niet meer gehoord wilde worden.
(…)
Bijlage: Lijst dossiers hoorgesprek 19 februari 2018 (brief 12 februari 2018)
(…)
Dossier VIN_nummer ABD_nummer Naam_Belanghebbende
2017-1123 [00000] [00001] [X] ”
Op 6 maart 2018 heeft de Inspecteur uitspraak op het bezwaar gedaan.
3 Geschil
In hoger beroep is in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende te veel BPM op aangifte heeft afgedragen. Voorts houden partijen verschillende punten van formeelrechtelijke aard verdeeld die hierna onder de overwegingen nader worden geduid.