Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 23-03-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:2655, 19/00019
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 23-03-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:2655, 19/00019
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 23 maart 2021
- Datum publicatie
- 26 maart 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2021:2655
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:135
- Zaaknummer
- 19/00019
Inhoudsindicatie
Het Hof heeft in deze zaak de gemachtigde vanwege ongepast taalgebruik geweigerd. Belanghebbende heeft recht op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Uitspraak
locatie Leeuwarden
nummer 19/00019
uitspraakdatum: 23 maart 2021
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 27 november 2018, nummer LEE 18/259, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Doetinchem (hierna: de Inspecteur)
alsmede de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid; hierna: de Minister)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd ten bedrage van € 2.447.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Bij tussenuitspraak van 13 mei 2020 heeft het Hof de gemachtigde van belanghebbende [A] (hierna: [A] ) (en [B] BV) in deze procedure geweigerd op de voet van artikel 8:25 van de Algemene wet bestuursrecht.
De nieuwe gemachtigde van belanghebbende, [C] (hierna: [C] ), heeft een verzoek tot wraking ingediend ten aanzien van de behandelende raadsheren in deze zaak. Bij uitspraak van 30 september 2020 heeft de wrakingskamer van het Hof dit verzoek afgewezen.
Het onderzoek ter zitting heeft op digitale wijze (via beeldbellen) plaatsgevonden op 19 januari 2021. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende heeft met dagtekening 11 mei 2016 aangifte in de BPM gedaan ter zake van de registratie van een gebruikte kampeerauto van het merk Fiat Ducato, Rapido, type FA5 (VIN: [00000] ). De kilometerstand van de kampeerauto is 8.845. De datum van eerste toelating is 10 juni 2015.
Belanghebbende heeft de te betalen BPM in de aangifte berekend op € 5.466, uitgaande van een bedrag aan bruto BPM van € 11.871, een handelsinkoopwaarde van € 22.608 en een afschrijvingspercentage van 53,95. Dit bedrag is door belanghebbende op 31 mei 2016 voldaan. Belanghebbende heeft voor de berekening van de afschrijving als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM), gebruik gemaakt van een koerslijst van Eurotaxglass’s. Dit is een koerslijst van een bestelauto met dezelfde kenmerken als de kampeerauto, zijnde een zogenoemde gesloten bestelauto van het merk Fiat, type Ducato, Diesel 35L L3H2 2.3. MJ 110kW, behoudens de recreatieve voorzieningen.
Bij brief van 21 juli 2016 heeft de Inspecteur belanghebbende met betrekking tot de onderhavige kampeerauto een aankondiging van het opleggen van een naheffingsaanslag gezonden. In deze aankondiging heeft de Inspecteur belanghebbende onder meer geschreven:
“(…)
U heeft (…) aangifte BPM gedaan voor de kampeerwagen met het identificatienummer [00000] . (…).
Naheffing BPM
U heeft bij deze aangifte een bedrag aan BPM van € 5.466 aangegeven en betaald. Dit bedrag is lager dan het BPM-bedrag dat ik heb berekend. Ik ben daarom van mening dat u te weinig belasting heeft betaald en ben van plan u een naheffingsaanslag BPM op te leggen.
BPM-bedrag
Het verschil tussen het door u aangegeven bedrag aan BPM en het door mij berekende bedrag, is als volgt te verklaren:
Bij de berekeningsmethode van de BPM heeft u gebruik gemaakt van de koerslijst voor bestelauto's. Bij deze berekeningsmethode moet u de oorspronkelijke nieuwprijs kenbaar maken. Om tot een juiste dagwaarde te komen dient u bovendien een recent taxatierapport overleggen. Aan de hand van de oorspronkelijke nieuwprijs en de dagwaarde die staat vermeld in het taxatierapport wordt vervolgens een berekening gemaakt van het afschrijvingspercentage. Op basis van wet- en regelgeving mag bij deze berekeningsmethode niet worden uitgegaan van een bestelauto. Dit levert namelijk dubbel voordeel op, zowel bij de heffing als bij de afschrijving. U kunt bij berekening van de verschuldigde BPM ook gebruik maken van de forfaitaire tabel. Ik stel u alsnog in de gelegenheid een koerslijst voor campers te hanteren. Doet u dat niet, dan ga ik er vanuit dat u een beroep doet op de forfaitaire tabel.
Berekening verschuldigde BPM
Het verschuldigde BPM-bedrag is € 7.913. Het verschil tussen de verschuldigde BPM en de door u betaalde BPM ad € 5.466 is € 2.447. Voor dit bedrag zal ik een naheffingsaanslag BPM opleggen. In de bijlage bij deze brief vindt u de financiële basisgegevens.
Als u het niet eens bent met mijn voornemen
Bent u het niet eens met mijn voornemen om u deze naheffingsaanslag op te leggen? Dan kunt u hierop vóór 5 augustus 2016 reageren. Heb ik voor deze datum geen reactie van u ontvangen, dan zal ik de naheffingsaanslag opleggen.
(…)”.
De Inspecteur heeft met dagtekening 1 september 2016 aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de BPM opgelegd ten bedrage van € 2.447. De Inspecteur heeft, uitgaande van een bedrag aan bruto BPM van € 11.694 en een forfaitair afschrijvingspercentage van 32,332, de verschuldigde BPM vastgesteld op € 7.913. Het verschil tussen dit bedrag en het op aangifte voldane bedrag van € 5.466 beloopt € 2.447. Vanwege het ontbreken van een voor de kampeerauto van toepassing zijnde koerslijst, heeft de Inspecteur de afschrijving bepaald aan de hand van de tabel van artikel 8, vijfde lid, van de Uitvoeringsregeling belasting personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Uitvoeringsregeling).
Belanghebbende heeft op 7 oktober 2016 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. Dit bezwaar is bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 22 december 2017 ongegrond verklaard.
Naar aanleiding van het door belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar ingestelde beroep heeft de Rechtbank bij uitspraak van 27 november 2018 het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft, in de persoon van zijn -thans- voormalige gemachtigde [A] , op 3 januari 2019 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank.
3 Geschil
In hoger beroep is in geschil of de Inspecteur terecht de onderhavige naheffingsaanslag aan belanghebbende heeft opgelegd. Voorts houden verschillende punten van formeelrechtelijke aard partijen verdeeld, die hierna onder de overwegingen nader worden geduid.