Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-04-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:3499, 19/01428

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-04-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:3499, 19/01428

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
13 april 2021
Datum publicatie
21 april 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:3499
Zaaknummer
19/01428

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Inkomen uit aanmerkelijk belang. Zakelijkheid koopprijs aandelen. Waarde aandelen ten tijde van verkoop. Bevoordeling aandeelhouders? Winstuitdeling

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 19/01428

uitspraakdatum: 13 april 2021.

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (Russische Federatie) (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 1 oktober 2019, nummer AWB 18/447, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is over het jaar 2013 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Bij beschikkingen is belastingrente berekend en is een boete opgelegd.

1.2.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur met betrekking tot de boete vernietigd en de boete wegens overschrijding van de redelijke termijn (ambtshalve) verminderd.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingestuurd.

1.5.

Belanghebbende heeft voor de zitting nadere stukken ingezonden.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2020. De zaak van belanghebbende is ter zitting gelijktijdig behandeld met de zaak, met het procedurenummer 19/01427, van [A] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Op 6 februari 1997 is [B] B.V. (hierna: [B] ) opgericht. De aandelen [B] werden bij de oprichting gehouden door belanghebbende (50%), [C] (hierna: [C] ) (25%) en [A] (hierna: [A] ) (25%). Per 24 maart 2006 is [C] benoemd tot bestuurder van [B] . Tot de financiële activa van [B] behoorde een 100% belang in de te [D] (Rusland) gevestigde vennootschap OOO [E] (hierna: [E] ) en een 90% belang in [F] (hierna: [F] ). De resterende 10% van de aandelen in [F] werden (middellijk) gehouden door belanghebbende. [B] hield zich bezig met de inkoop van grondstoffen (vetten en oliën) op naam en voor rekening van [E] en verzorgde het transport, de verzekering en de kwaliteitscontrole. Hiervoor ontving zij een vaste vergoeding per ton geleverde producten. De te [G] gevestigde vennootschap [H] (opgericht door belanghebbende) heeft in de jaren 2002 tot en met 2009 acht leningen aan [B] verstrekt ter financiering van de activiteiten van [B] en [E] . In een overeenkomst van 27 december 2002 hebben [B] , [H] en [E] hun samenwerking vastgelegd.

2.2.

Tot de stukken van het geding behoort een “akte tot juridische afsplitsing besloten vennootschap” van 17 augustus 2012. Op grond van deze akte heeft [B] een gedeelte van haar vermogen, zoals omschreven in de beschrijving als bedoeld in artikel 2:334f, lid 2, sub d, van het Burgerlijk Wetboek, afgesplitst naar [B] I B.V. ( [B] I), [B] II B.V. ( [B] II) en [B] III B.V ( [B] III). Blijkens de beschrijving is 50% van de deelneming in [E] overgegaan naar [B] I en 25% van de deelneming in [E] naar zowel [B] II als [B] III. Uit de akte van afsplitsing volgt dat [C] en [A] sindsdien ieder 25% van de aandelen in [B] , [B] I, [B] II en [B] III houden. Belanghebbende houdt 50% van de aandelen in elk van deze vennootschappen. Tot de stukken van het geding behoort een voorstel van splitsing van [B] van 15 mei 2012, met als bijlage een toelichting op de afsplitsing, waarin is vermeld dat [E] in de balans overeenkomstig de vermogensmutatiemethode is gewaardeerd tegen de nettovermogenswaarde. [E] is blijkens de aan het voorstel gehechte beschrijvingen van het deel van het vermogen dat overgaat naar de verkrijgende vennootschappen per 1 januari 2012 gewaardeerd op een totale waarde van € 19.343.168. [I] heeft met betrekking tot dit voorstel en deze beschrijvingen als onafhankelijk accountant controleverklaringen afgelegd.

2.3.

In de loop van 2012 is de verstandhouding tussen [C] enerzijds en belanghebbende en [A] anderzijds verslechterd. Vanaf 8 oktober 2012 heeft [C] feitelijk zijn taken als bestuurder van de [B] -vennootschappen niet meer uitgeoefend en op 19 april 2013 is [C] door de algemene vergaderingen van aandeelhouders van deze vennootschappen ontslagen als bestuurder. Op laatstgenoemde datum is [J] (hierna: [J] ) tot bestuurder van de vennootschappen benoemd.

2.4.

Bij brief van 23 april 2013 heeft [H] de door haar aan [B] verstrekte leningen tot een totaalbedrag van $ 10.160.061 opgezegd. De looptijd van één van deze leningen (hoofdsom $ 314.100) was op 15 september 2012 verstreken. De looptijd van de andere leningen was nog niet verstreken.

2.5.

Op 8 februari 2013 hebben belanghebbende en [A] de vennootschap naar Belgisch recht [K] opgericht. De aandelen in deze vennootschap worden voor 75% gehouden door belanghebbende en voor 25% door [A] . Op of omstreeks 31 mei 2013 heeft [B] haar 90%-belang in [F] overgedragen aan [K] .

2.6.

Bij een overeenkomst van 31 juli 2013 heeft [B] 100% van de aandelen die zij houdt in [E] aan [F] verkocht en overgedragen voor 298.932.600 roebel (Russische roebel), destijds afgerond € 6,8 mio. [J] trad daarbij op namens de verkoper, [A] trad op voor de koper. In de overeenkomst is onder meer bepaald dat de koper aan de verkoper de koopprijs betaalt in de loop van dertig maanden na ondertekening van de overeenkomst met een eenmalige betaling van het gehele bedrag of door het afbetalen in termijnen waarvan de koper de grootte zelf bepaalt. Voor de koopsom zijn geen zekerheden bedongen.

2.7.

Bij beschikking van 18 maart 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:971) heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam, op verzoek van [C] , een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van de [B-vennootschappen] bevolen over de periode vanaf 1 oktober 2012 met benoeming van mr. [L] en drs. [M] als onderzoekers (hierna: de onderzoekers). De onderzoekers hebben in hun verslag van 20 april 2015 aandacht besteed aan de opzet en het verdienmodel van [B] , de periode 1 oktober 2012 - 19 april 2013, de periode [J] (19 april 2013 - 18 maart 2014), de splitsing van [B] , de verhouding tussen [H] en belanghebbende, de verhouding tussen [H] en [B] en aan concurrent [N] . De onderzoekers hebben hun verslag afgesloten met een beschrijving van hun bevindingen en met een aantal aanbevelingen. Deze bevindingen en aanbevelingen luiden als volgt (met [E] wordt [E] bedoeld):

"Bevindingen onderzoekers

Zoals in de inleiding is aangegeven heeft het onderzoek plaatsgevonden in een extreem contentieuze omgeving. Ook gedurende de onderzoeksperiode zijn er de nodige geschillen geweest en is de Ondernemingskamer bij geschillen betrokken geraakt. Het wantrouwen tussen enerzijds [X] en [A] en anderzijds [C] is groot. Onderzoekers hebben ook niet de illusie dat deze partijen zich ooit weer op normale, zakelijke voet tot elkaar zullen kunnen verhouden. De geschillen en het wantrouwen hebben geleid tot een volstrekt onwerkbare situatie en de ontmanteling van [B] . De administratie is onvolledig. Er zijn geen middelen. De jaarrekening over 2012 is niet vastgesteld en die over 2013 niet eens in concept opgesteld. De fiscus is begonnen met een onderzoek. Los van de vraag aan wie dit alles is toe te rekenen: [B] lijkt een zinkend schip. [B] heeft geen kantoor. [P] en onderzoeker [M] zijn op 19 april 2014 op bezoek geweest op het kantooradres van [B] , maar het bleek inmiddels het kantoor van [O] te zijn, waar zij onverwacht door [X] werden ontvangen. Niets in het kantoor wees op enige activiteit van [B] . Ook uit de aan [P] ter beschikking gestelde administratie bleek niet van enige activiteit. In haar hoedanigheid van directeur is zij ook nooit door een marktpartij benaderd.

Wie valt in de ogen van onderzoekers ten aanzien van de ontstane situatie wat te verwijten? Onderzoekers kunnen daarbij slechts uitgaan van wat hen is gebleken c.q. hoe zij de feiten interpreteren, niet van wat de ene partij over de andere partij beweert. Onderzoekers realiseren zich daarbij dat bij het interpreteren van feiten subjectieve waarderingen een en ander kunnen inkleuren. Of en hoeverre de waardering van de feiten en omstandigheden leiden tot het oordeel wanbeleid, is uiteraard aan de Ondernemingskamer, mocht het zover komen.

[C]

heeft zich na zijn vertrek (in zijn beleving: vlucht) uit [Z] onttrokken aan welke bemoeiing ten aanzien van [B] dan ook. Hij heeft het voor zijn ontslag op een bijeenroeping van de algemene vergadering van aandeelhouders door de voorzieningenrechter laten aankomen. Ongeacht of zijn lezing over de aanleiding van zijn vertrek uit [Z] juist zou zijn; bij dit gedrag zijn wellicht vraagtekens te plaatsen, ook al was [C] ziek en werd hem informatie onthouden. [C] was geen gewone werknemer, maar directeur met dienovereenkomstige (vennootschapsrechtelijke) verantwoordelijkheden.

[C] wordt in de procedure verweten de nodige zaken (documenten, contracten) te hebben meegenomen (onderzoekers hebben dit niet kunnen vaststellen), maar mocht dat verwijt terecht zijn, dan heeft dit de voortzetting van de onderneming van [B] niet in (ernstige) moeilijkheden gebracht of kunnen brengen. Er waren werknemers (meer in het bijzonder [Q] ) die wisten wat er speelde en die de onderneming hebben kunnen voortzetten en ook daadwerkelijk in samenspraak met en onder leiding van [X] hebben voortgezet. Als er contracten ontbraken, konden kopieën daarvan eenvoudig bij de wederpartij worden opgevraagd. [X] en [Q] hebben bovendien zelf aangegeven dat de problemen m.b.t. de ongunstige contracten (grotendeels) werden opgelost.

[C] wordt ten aanzien van zijn functioneren in hoofdzaak verweten dat hij, in strijd met wat afgesproken zou zijn, opzettelijk en in samenspraak met [N] risicovolle lange termijncontracten zou hebben afgesloten. Over een en ander is in de procedure het nodige door partijen gesteld en beweerd. Ten aanzien van de verwijten heeft het onderzoek echter niets nieuws opgeleverd (dus geen bevestiging van gelijk of ongelijk van een van partijen), anders (en niet meer) dan dat alleen vaststaat dat er termijncontracten [noot 4] zijn afgesloten voor grondstoffen die vanwege een wijziging in het fiscale regime nadelig bleken.

[Noot 4: Onderzoekers onthouden zich van een oordeel over de vraag of het nu om “lange” termijn contracten ging, waarvoor een diepgaand onderzoek nodig geweest zou zijn dat bovendien betrekking zou hebben gehad over de periode voorafgaand aan 1 oktober 2012.] In dit verband verwijzen onderzoekers ook naar het gespreksverslag van [C] die dit zelf ook verklaart (...). Betrokkenheid van [N] daarbij of opzet (om [B] te schaden) hebben onderzoekers niet kunnen constateren en valt voor onderzoekers ook niet te herleiden uit het feit dat, gelet op de processtukken, er aanwijzingen zijn dat [C] in ieder geval in 2013 in contact is geweest met (mensen van) [N] .

Betrokkenheid van [N] of opzet van [C] om [B] te schaden hebben onderzoekers ook niet kunnen constateren of herleiden uit het feit dat de dochter van [C] de onderneming [R] B.V. i.o. in de Kamer van Koophandel heeft laten inschrijven. Toen [C] werd gevraagd of hij een onderneming heeft onder de naam [R] , heeft [C] daarover verklaard:

"no, I do not.

When the conflict started, I told myself that I would never do any business in fats and oil anymore. I was in a very difficult situation psychologically, I was not in a position to think about my future and I did not have any time for this. I have a daughter, who was not working anywhere at that time. One day she came to me and told that she would like to open a company and use my business experience. I told her that I was not interested and that I would not work myself in her company. Of course I told her that she may count on my advice and expertise if needed, but that she must find her own people to run the company.

She registered a company in oprichting. She did not manage however to find the right people and, to the best of my knowledge, the registration of the company has never been completed. Now, her idea seems to be dead and she is full of some other ideas."

Ook overigens hebben onderzoekers geen aanwijzingen voor een "corporate raid" gevonden. [C] is gaan procederen, maar wel pas nadat hij achteraf werd geconfronteerd met de afstoting/verkoop van de [E] vennootschappen. Het feit dat hem misbruik van recht is verweten in de arbitrage procedure maakt het niet anders, nog daargelaten dat [C] succesvol hoger beroep tegen de uitspraak heeft aangetekend. Ook de op zichzelf staande en door [C] betwiste verklaring van de heer [S] maakt dit niet anders. Feit is bovendien dat de inschrijving van [R] B.V. i.o. weer is doorgehaald. Het door [X] geëntameerde voorlopig getuigenverhoor kan uiteraard leiden tot een andere conclusie, maar dat zal te zijner tijd dan moeten blijken.

[X]

is een man die veel petten op heeft in het speelveld van het conflict. Hij heeft 50% van de aandelen in [B] c.s. Hij was enig aandeelhouder in [H] tot kort voordat [H] [B] heeft gefinancierd. Onderzoekers houden het er bij gebrek aan ontkenning door [X] voor dat hij achter [T] Inc. zit die 10% van het belang houdt in [F] (de 10% die hij voorheen in privé hield). Hij is directeur van [K] waarvan hij ook 75% van de aandelen houdt. Deze vennootschap heeft het 90% belang in [F] genomen (waarvan directeur is [A] ) nadat [B] van dat belang afstand heeft gedaan. Zijn zoon is directeur van [O] B.V., waar zijn dochter ook werkt en welke vennootschap in het voormalige kantoor van [B] in ieder geval deels de werkzaamheden heeft overgenomen die [B] voorheen verrichte ten behoeve van [E] [noot 5], met ook deels dezelfde werknemers die in dienst waren van [B] . [Noot 5: Zie ook de verklaring van [X] waarin hij aangeeft dat contracten gedeeltelijk via [O] werden uitgevoerd.]

[X] heeft [J] gevraagd om directeur van [B] te worden en hem, aldus [J] , de kosten vergoed die [J] in het kader van zijn directeurschap van [B] heeft gemaakt. [X] is ook de man geweest die bij afwezigheid van [C] de touwtjes in handen heeft genomen bij [B] en de gewraakte contracten met de leveranciers (zo goed en zo kwaad als dat zal zijn gegaan) heeft afgewikkeld. Met al deze petten op houden onderzoekers het er voor dat hij minst genomen zeer goed op de hoogte is van wat er bij de diverse vennootschappen speelt en speelde.

[X] gaf echter niet altijd de informatie waarom werd verzocht of was hij in de ogen van onderzoekers ontwijkend in antwoorden op vragen die hem (kennelijk) niet uitkomen.

Als voorbeeld kunnen onderzoekers geven een aantal antwoorden op de lijst met additionele vragen die aan [X] is voorgelegd:

• Zo antwoordde [X] niet op de vraag of hij direct dan wel indirect betrokken is bij [U] .

• Op de vraag waarom de lening van [H] terugbetaald moest worden aan [U] antwoordde hij dat er "een officiële brief van [H] " bestaat waarin wordt gevraagd om dat geld "naar de door hem genoemde rekeningen te storten".

• Op de vraag waarom [H] niet is verkocht, maar er een trust is gecreëerd antwoordt [X] dat de overeenkomst door juristen is opgesteld en hij niet tegen de benaming was "want voor mij was puur de inhoud van de overeenkomst van belang".

• Over de vraag hoe de prijs van [F] bij uit- en toetreding bij [B] respectievelijk bij [K] tot stand is gekomen geeft hij aan dat daarop al tijdens de rechtszittingen antwoord is gegeven (wat onderzoekers niet hebben kunnen terugvinden) en dat alles conform het Russisch recht heeft plaatsgevonden.

• Op de vraag om onderbouwd aan te geven hoe de prijs ten aanzien van de koop van [E] tot stand is gekomen antwoordde [X] "Ik ben directeur van [K] en ik weet niks over het ontstaan van de prijs. Deze vraag moet in eerste instantie gesteld worden aan de directeur van [B] of aan de deelnemers van de transactie — de bestuurders van [B] en [F] ook van belang deze vraag te stellen aan de directeur van [E] .".

• Op de vraag hoe [F] de middelen heeft gevonden om [E] te kunnen kopen antwoordde [X] "Deze vraag moet worden gericht aan de financiers van [F] . Ik denk dat ze de middelen hebben gevonden waar ze die altijd vinden".

• Op de vraag op welke basis [O] verplichtingen heeft overgenomen van [B] (of er een akte bestond) en of [O] in verband daarmee een claim heeft op [B] antwoordde [X] "Deze vraag moet worden gericht aan de directeur van [O] . Ik denk dat hij meer in staat is om deze vraag nauwkeuriger te beantwoorden".

• Op de vraag sinds wanneer [O] de huur betaalt van het kantoor waar [B] is gevestigd en welke werknemers zijn overgenomen sinds wanneer antwoordde [X] "Deze vraag moet ook worden gericht aan de directeur van [O] . Ik ben bang om u een onjuist antwoord te geven. Dit heb ik u al tijdens onze ontmoeting gezegd."

Kortom weinig bereidheid om (pro actief) mee te werken aan het verschaffen van informatie. (...).

Met alle petten op heeft [X] meegewerkt aan en is hij in de ogen van onderzoekers medeverantwoordelijk voor wat in feite heeft geleid tot de ontmanteling van [B] . Zoals hierna ook zal blijken zijn onderzoekers er niet van overtuigd dat [B] genoodzaakt was tot de verkoop de [E] ondernemingen of tot stopzetting van de activiteiten. In ieder geval heeft naar het oordeel van onderzoekers te gelden dat het proces onzorgvuldig is geweest en de (aandeelhouders)belangen van [C] zijn miskend.

[J]

Met [J] hebben onderzoekers pas op 2 februari 2015 kunnen spreken (de eerste uitnodiging voor een gesprek dateert van 12 augustus 2014) en dan ook nog slechts via de telefoon (de Lync-video verbinding werkte niet goed). Maar hoe dan ook, het gesprek heeft plaatsgevonden en heeft er in samenhang met de stukken die hiervoor onder het kopje "Periode [J] , 19 april 2013-18 maart 2014" zijn genoemd toe geleid dat er bij het handelen van [J] minst genomen vraagtekens geplaatst kunnen worden.

Onderzoekers nemen daarbij het volgende in aanmerking:

Crisismanager?

[J] is aangetreden als crisismanager, terwijl van een crisis geen sprake leek te zijn. [B] werd na het vertrek van [C] de facto al 6,5 maanden gerund door [X] en het ondersteunend personeel. In zijn "Financial Audit Act" van 22 april 2013 staan in de ogen van onderzoekers ook geen zaken waar een crisis uit blijkt. De genoemde feiten en omstandigheden die in dat rapport worden genoemd waren al bekend. Het was al bekend dat er contracten waren met leveranciers die problematisch waren, maar die waren volgens de verklaringen van [X] en [Q] al grotendeels opgelost. Het was meteen al na het vertrek van [C] bekend dat er originele contracten ontbraken (zie ook de verklaringen van [Q] en [X] ). Maar welke crisis is er gaande als je kopieën kunt opvragen? Ongetwijfeld was dat voor zover nodig allang gebeurd, nog daargelaten dat niet goed valt in te zien welke schade daardoor is veroorzaakt. [J] constateerde dat een lening aan [H] niet was afgelost, maar ook dat zal bekend zijn geweest. Hij constateerde dat er geen overeenkomst was die de verhoudingen tussen [B] c.s. onderling regelde, maar waarom die er zou moeten zijn ontgaat onderzoekers; er zijn statuten. Verder noemt hij dat er een claim zou zijn van [E] in verband met de prijsstelling en kwaliteit van grondstoffen (maar dat betrof een intra-groep aangelegenheid) en dat [C] gelden aan de vennootschap had onttrokken (wederom niets nieuws). Kortom, hieruit blijkt voor onderzoekers niet het bestaan van een acute crisis.

Direct na zijn aantreden lijkt er echter wel een crisis te ontstaan. [H] zegt (plotseling) de strategische samenwerkingsovereenkomst en de leningsovereenkomsten op. Ook [E] zegt (even plotseling) de strategische samenwerkingsovereenkomst op en komt met een claim van USD 8,7 miljoen en [J] erkent vrijwel terstond de verplichting tot terugbetaling en de claim. Vervolgens stuurt [J] een briefje naar [H] met de vraag of [H] op de hoogte was van de splitsing van [B] en daarmee van de overgang van de deelneming in [E] en de schulden aan [H] Met het antwoord daarop dat dat niet het geval was en dat [H] het daar ook niet mee eens was, is (lijkt) de crisis volledig. [J] stelt vervolgens een crisisplan voor bij brief van 7 mei 2013 "in order to avoid bankruptcy, loss of reputation within the Russian and European markets", met als meest ingrijpende maatregel om [E] te verkopen om daarmee de schulden en mogelijke claims te kunnen betalen.

Crisis?

De feiten en omstandigheden lijken er op te wijzen dat de crisis geënsceneerd is. Geen redelijk denkend manager, laat staan een crisismanager, accepteert naar het oordeel van onderzoekers zonder slag of stoot de opzegging van leningsovereenkomsten, zeker als dat tot gevolg heeft de liquidatie van de belangrijkste bezittingen in een "distress" situatie. Onderzoekers hebben ook geen goede reden kunnen vinden waarom [B] de opzegging van de leningen zou hebben moeten accepteren. De lening waar het om ging, en die in april 2013 al 7 maanden niet betaald was (en terzake waarvan volgens de aan [P] ter beschikking gestelde administratie ook niet eerder is aangemaand), stond los van de samenwerkingsovereenkomst die overigens al in december 2012 was verlopen. Zonder daarover juridisch advies te hebben ingewonnen heeft [J] de opzegging van de leningen aanvaard met als voornaamste argument "that under Russian law, if there is a default under one agreement, a creditor is eligible to terminate all agreements and claim the repayment of all amounts, even if the agreements constitute separate agreements".

Op de opmerkingen van onderzoekers dat de leningsovereenkomsten niet werden beheerst door Russisch recht, zei [J] "that the above mentioned rule is generally accepted rule in the world and such rule exists in the laws of all countries."

Ook het zonder nader onderzoek accepteren van de claim van [E] , terzake waarvan ook geen eerdere documentatie is opgekomen, is niet iets dat (wederom naar het oordeel van onderzoekers) enig weldenkend bestuurder zou doen. In het verslag van het gesprek van onderzoekers met [J] is opgenomen wat [J] daarover heeft verklaard:

"According to [J] , [E] had all grounds for its claim in the amount of USD 8 mln. The justification of [J] 's opinion is the following: [B] concluded very expensive contracts and, thus, [E] was required to pay high prices for raw materials supplied by [B] . Additionally, [E] had claims concerning quality of the supplied raw materials, which claims are validated by technical specialists ( [J] has not provided any names of these specialists or any other support documents). In view of this, [J] had no other choice than to recognize the claim of [E] ."

[E] komt op 24 april 2013 met een "preliminary claim" en op 26 april 2013, twee dagen later, geeft [J] als antwoord "We agree with the fact, that consequently the operations in breach of provisions of the framework agreement dated December 27, 2002, we did harm to your financial position and your reputation".

Welk onderzoek is er dan verricht? Zie in dit verband ook het verslag van mevrouw [P] (...). En overigens, [E] maakt onderdeel uit van de [B] groep. Het ligt in zo'n situatie minst genomen niet voor de hand dat groepsmaatschappijen onderling claims indienen, tenzij dit wellicht om verzekeringstechnische redenen nodig zou zijn. Maar van dit laatste lijkt geen sprake te zijn. Opvallend is ook dat uit de middelen die vrijgekomen zijn bij de verkoop van [E] , uitsluitend [H] betaald lijkt te zijn.

Verkoop/afstoting [F] en [E]

Maar het gaat nog verder. Stel dat [J] op goede gronden kon aannemen dat [H] aanspraak kon maken op tussentijdse terugbetaling van alle leningen en dat er geen andere oplossing was dan het verkopen van de bezittingen, dan nog moet vastgesteld worden dat het proces onzorgvuldig en niet transparant is geweest. Onderzoekers hoeven maar te verwijzen naar de vele petten die [X] draagt in deze zaak, inclusief de pet dat hij de facto [J] heeft aangesteld en in zijn kosten heeft voorzien. [X] die tezamen met [A] materieel gezien zowel kopende als verkopende partij waren. Er zijn geen (serieuze) objectieve waarderingsrapporten gemaakt, terwijl dit gegeven het belang dat [C] als minderheidsaandeelhouder hield minst genomen in de rede had gelegen. Het had op de weg van [J] gelegen om het proces zeer zorgvuldig en transparant en toetsbaar te laten zijn. En wat overigens strijdig lijkt te zijn met de urgentie om te liquideren, om geld te genereren, is hoe [J] het contract met [F] heeft uitonderhandeld (zo daar al sprake van zou zijn geweest). Overeengekomen is dat de koper de nodige koopsom pas na 30 maanden hoefde te betalen, overigens zonder dat ook zekerheden zijn gesteld voor de betaling van de koopsom.

Ook had het op de weg gelegen van [J] zich te laten voorlichten omtrent de juridische positie van het aandeelhouderschap in [E] . Er heeft een juridische splitsing plaatsgevonden met inachtneming van de daarvoor geldende procedures waartegen niemand in verzet is gekomen en die daarmee naar beste weten van onderzoekers onaantastbaar is geworden. Naar Nederlands recht heeft dan als uitgangspunt te gelden dat onder algemene titel het vermogen is overgegaan dat op de splitsing betrekking heeft. Dat kan naar beste weten van onderzoekers niet ongedaan worden gemaakt door een "simpele" verklaring als door [J] vastgelegd in zijn brief van 5 mei 2013.

Handelsactiviteiten [B]

Als "crisismanager" heeft [J] zich gericht op het liquideren van de activa om [B] "te redden". Dat liquideren is gelukt. Wat echter ook is gebeurd, is dat [J] zich niet heeft bekommerd om de handelsactiviteiten van [B] . In de periode dat hij bestuurder was (11 maanden) is het (reguliere) personeel (waarvan hij behalve de naam van [Q] , de namen ook niet kende) vertrokken en zijn de activiteiten in ieder geval deels overgegaan naar [O] , waar ook een gedeelte van het personeel, maar in ieder geval de sleutelfunctionarissen [Q] en [V] (hoofd logistiek) naar zijn overgegaan. Ondanks dat [J] auditor van beroep is (en alle tijd heeft gehad), heeft hij geen volledige en sluitende boekhouding opgemaakt en heeft hij geen jaarstukken over 2012 laten opmaken, vaststellen en deponeren.

[A]

Ook ten aanzien van [A] geldt dat hij verschillende petten op had. [A] houdt 25% van de aandelen in [B] . Hij houdt 25% van de aandelen in [K] waarvan [X] directeur is. Deze vennootschap heeft het 90% belang in [F] genomen waarvan [A] directeur is. [F] heeft vervolgens [E] overgenomen.

Ondanks deze verschillende belangen en posities heeft [A] met miskenning van de belangen van [C] meegewerkt aan de gewraakte transacties.

Aanbevelingen

Onderzoekers kunnen zich voorstellen dat op basis van dit verslag van wanbeleid kan blijken en dat om voorzieningen zal worden gevraagd. Gegeven het voorgaande ligt als voorziening het ontslag van [J] voor de hand en het aanstellen van een nieuwe onafhankelijke bestuurder, gekoppeld aan de continuering van de voorziening dat de aandelen ten titel van beheer overgedragen blijven. Gegeven de totstandkoming van de besluiten strekkende tot afstoting/vervreemding van de deelnemingen in de [E] ondernemingen, lijkt ook vernietiging van die besluiten voor de hand te liggen.

De vraag is alleen wel waartoe het treffen van voorzieningen zal leiden en of deze effectief zullen zijn. De hoofdrolspelers wonen c.q. zijn allemaal gevestigd in het buitenland; partijen procederen om alles. [B] heeft geen geld en beschikt niet over een volledige administratie. Bij het treffen van voorzieningen zal er dan ook duidelijk richting gegeven moeten worden ten aanzien van het te bereiken doel en zullen er voldoende middelen beschikbaar gesteld moeten worden om dat doel te bereiken. Is er geen uitzicht op funding, dan lijkt ontbinding van [B] c.s. voor de hand te liggen."

Bij beschikking van 22 april 2016 heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam geoordeeld dat in de periode vanaf 1 oktober 2012 met betrekking tot de verkoop van de aandelen in [E] bij [B] sprake is geweest van wanbeleid (ECLI:NL:GHAMS:2016:1604).

2.8.

In het controlerapport van de Inspecteur van 26 september 2016 is onder meer het volgende vermeld:

“Controlerapport inzake een boekenonderzoek bij: Naam: [B] B.V.(…) Reikwijdte van het onderzoekOnderzocht is de aanvaardbaarheid van de aangiften: - vennootschapsbelasting van de jaren 2010 tot en met 2013;(…)

3.1.2

[E] (…)De waardering van de deelneming is volgens de financiële administratie als volgt:

Ultimo 2009

€ 9,6 mln.

Ultimo 2010

€ 17,4 mln.

Ultimo 2011

€ 19,3 mln.

Ultimo 2012

€ 6,8 mln.

Ultimo 2013

€ 6,8 mln.

De waardering heeft plaatsgevonden op basis van de historische ontwikkeling. De oorspronkelijk waarde is verhoogd met de (niet-uitgekeerde) winsten. De accountant heeft aangegeven dat er bij de waardering ultimo 2012 rekening gehouden is met de koopovereenkomst uit 2013. In deze koopovereenkomst is de deelneming verkocht voor € 6,8 mln. Er is economisch een verlies van ruim 16 mln. genomen op de deelneming. Fiscaal is dit verlies niet tot uitdrukking gekomen.

Het resultaat van [E] bedroeg over: 2009 € 2.750.0002010 € 6.862.706

2011 € 2.423.771

2012 € 3.835.000(…)3.1.6 ConclusieOp grond van het voorgaande wordt de verkoopprijs van € 6.8 mln. fiscaal niet als zakelijk gezien. Fiscaal zal uitgegaan worden van een verkooprijs van minimaal € 23,2 mln.”

2.9.

Tot de stukken van het geding behoren, door de toenmalige gemachtigde ter zitting van de Rechtbank overgelegde, “Balance sheets” over de jaren 2010 tot en met 2013 ter zake van [E] , met onder meer balansopstellingen ultimo 2010, 2011, 2012 en 2013, en winst- en verliesrekeningen over deze jaren. Op het overgelegde afschrift is vermeld: “The provided information is rendered from “Accounting Reports of Organizations” database in compliance with Russian Federation Government Order # 399 “On Improvement of Accounting Reports Information System” dated April 21, 1995.”.

In deze jaarstukken zijn onder andere de hierna opgenomen gegevens vermeld. Het Hof heeft hierbij de volgende (van www.wisselkoers.nl afkomstige) koersen tussen de Russische roebel en de Euro gehanteerd: op 31 december 2011 41,4688, op 31 december 2012 40,2620, op 31 juli 2013 43,7700, en op 31 december 2013 45,1969:

2011

2012

2013

Equity Capital and Retained Earnings (eigen vermogen) 31/12 in RBL

803.405.000

960.641.000

1.020.785.000

(Idem door Hof omgerekend in EURO tegen wisselkoers 31/12)

19.373.721

23.859.743

22.585.287

Revenue (omzet) in RBL

3.418.602.000

3.958.848.000

1.844.311.000

Profit on sales

205.245.000

311.591.000

140.339.000

Profit before tax

130.084.000

162.376.000

61.155.000

Total profit for the period

99.621.000

157.236.000

60.144.000

2.10.

In de jaarrekening van [B] voor het jaar 2011 is de deelneming in [E] per 31 december 2011 gewaardeerd op € 19.343.168. In de concept-jaarrekening voor het jaar 2012 is waarde van de deelneming in [E] per 31 december 2012 allereerst – na verwerking van het resultaat van [E] over 2012 (€ 3.834.986) en de verwerking van koersverschillen (€ 684.168) – op € 23.862.322 berekend. Het laatste bedrag is vervolgens wegens de verkoop op 31 juli 2013 afgewaardeerd tot € 6.820.745 (zijnde de verkoopopbrengst).

2.11.

Belanghebbende heeft op 24 april 2015 aangifte IB/PVV voor het jaar 2013 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.685 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 354.747. De Inspecteur heeft met dagtekening 29 mei 2015 de aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2013 overeenkomstig de aangifte vastgesteld.

2.12.

De Inspecteur heeft met dagtekening 26 november 2016 aan belanghebbende een navorderingsaanslag in de IB/PVV over het jaar 2013 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.685, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 12.300.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 354.747. De correctie houdt verband met het in aanmerking nemen van een winstuitdeling ter zake van de verkoop van de aandelen in [E] . Gelijktijdig heeft de Inspecteur bij beschikkingen belastingrente berekend en een boete – wegens grove schuld – opgelegd van € 768.753. De tegen de navorderingsaanslag en de beschikkingen gemaakte bezwaren heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar van 13 februari 2018 ongegrond verklaard.

2.13.

De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur met betrekking tot de boete vernietigd en de boete wegens overschrijding van de redelijke termijn (ambtshalve) verminderd met € 10.000 tot € 758.753.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de Inspecteur terecht, en tot de juiste hoogte, een bedrag als inkomen uit aanmerkelijk belang in aanmerking heeft genomen, en of de boete terecht is opgelegd.

3.2.

Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraken van de Inspecteur, van de navorderingsaanslag en van de boete.

3.3.

De Inspecteur beantwoordt deze vragen bevestigend en concludeert, zo heeft de Inspecteur ter zitting desgevraagd verduidelijkt, primair tot een bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank en subsidiair tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.685, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 9.687.500 (= 0,775 x (19,3 mio -/- € 6,8 mio)) en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 354.747.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing