Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20-04-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:3824, 19/00483 en 19/00484
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20-04-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:3824, 19/00483 en 19/00484
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 20 april 2021
- Datum publicatie
- 30 april 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2021:3824
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2019:1083, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:210, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 19/00483 en 19/00484
Inhoudsindicatie
Invordering. Aansprakelijkstelling aanmerkelijkbelanghouder. Disculpatie?
Uitspraak
locatie Leeuwarden
nummers 19/00483 en 19/00484
uitspraakdatum: 20 april 2021
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 maart 2019, nummers AWB 16/6405 en 16/6406, ECLI:NL:RBGEL:2019:1083, in het geding tussen belanghebbende en
de ontvanger van de Belastingdienst/Kantoor Zwolle (hierna: de Ontvanger)
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende is bij afzonderlijke beschikkingen van 23 april 2015 (hierna ook: de beschikkingen) op grond van artikel 40 van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW) aansprakelijk gesteld voor de onbetaald gebleven belastingaanslagen in de vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) van respectievelijk [A] B.V. (hierna: [A] ) en [B] B.V. (hierna: [B] ).
De Ontvanger heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikkingen gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, de Ontvanger en de Staat veroordeeld tot vergoeding aan belanghebbende van immateriële schade, elk tot een bedrag van € 1.000, de Ontvanger en de Staat veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en de Ontvanger en de Staat gelast het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Ontvanger heeft verweer gevoerd.
Op 28 oktober 2020 heeft te Arnhem een onderzoek ter zitting plaatsgevonden. De Ontvanger is verschenen. Namens belanghebbende is niemand verschenen. Na de zitting heeft het Hof van de gemachtigde van belanghebbende een brief, met een bijlage, ontvangen, waarin zij onder meer heeft geschreven dat zij de uitnodiging voor de zitting niet heeft ontvangen en dat zij verzoekt om heropening van het onderzoek. Het Hof heeft dit verzoek gehonoreerd.
Het (nieuwe) onderzoek ter zitting, dat gelijktijdig en gezamenlijk heeft plaatsgevonden met de zaken van [C] (met procedurenummers 19/00479 en 19/00480) en [D] (met procedurenummers 19/00481 en 19/00482), heeft plaatsgevonden te Leeuwarden op 9 maart 2021. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende, zijn moeder [C] (hierna: de moeder) en zijn broer [D] (hierna: de broer) zijn voormalig middellijk houders van aandelen in [A] en [B] . De moeder hield middellijk 18,75% van de aandelen in [A] en 23,75% van de aandelen in [B] . Belanghebbende en de broer hielden middellijk elk 24,75% van de aandelen in [A] en 24,95% van de aandelen in [B] .
De materiële ondernemingen van [A] en [B] (recreatieparken) zijn op of omstreeks 25 februari 2008 verkocht. In totaal is hiervoor € 4.610.000 ontvangen.
Per 30 december 2010 zijn de onder 2.1 genoemde aandelen die belanghebbende middellijk hield ter certificering overgedragen aan Stichting [E] en Stichting [F] , en is belanghebbende middellijk certificaathouder geworden. Op 30 september 2011 zijn de certificaten verkocht en overgedragen aan Stichting [G] . Bij deze stichting zijn belanghebbende, de moeder en de broer niet betrokken. De totale koopprijs van de certificaten van aandelen in [A] bedraagt € 18.151. Voor de certificaten van aandelen in [B] is eenzelfde koopprijs gehanteerd.
Tot de stukken van het geding behoren de overdrachtsbalansen per 30 september 2011 van [A] en [B] . De balans van [A] luidt als volgt (in euro’s):
ACTIVA |
||
VASTE ACTIVA |
||
FINANCIËLE ACTIVA |
||
Vorderingen op groepsmaatschappijen |
2.152.497 |
|
Participanten en andere maatschappijen waarin wordt deelgenomen |
28.251 |
|
Totaal |
2.180.748 |
|
VLOTTENDE ACTIVA |
45.443 |
|
TOTAAL |
2.226.191 |
|
PASSIVA |
||
EIGEN VERMOGEN |
18.151 |
|
VOORZIENINGEN |
229.507 |
|
LANGLOPENDE SCHULDEN |
||
Schulden aan groepsmaatschappijen |
41.046 |
|
KORTLOPENDE SCHULDEN |
||
Aandeelhouders |
1.778.946 |
|
Crediteuren |
149.758 |
|
Overige schulden |
8.682 |
|
Totaal |
1.937.386 |
|
TOTAAL |
2.226.191 |
De balans van [B] luidt als volgt (in euro’s):
ACTIVA |
||
VASTE ACTIVA |
||
MATERIËLE VASTE ACTIVA |
6.368 |
|
FINANCIËLE ACTIVA |
2.625.170 |
|
Totaal |
2.631.538 |
|
VLOTTENDE ACTIVA |
128.990 |
|
TOTAAL |
2.760.528 |
|
PASSIVA |
||
EIGEN VERMOGEN |
1.271.402 |
|
VOORZIENINGEN |
363.968 |
|
LANGLOPENDE SCHULDEN |
||
Schulden aan groepsmaatschappijen |
403.430 |
|
KORTLOPENDE SCHULDEN |
199.750 |
|
Schuld aandeelhouders |
521.978 |
|
TOTAAL |
2.760.528 |
Blijkens de toelichting op de balans bestaat het bedrag van de financiële activa voor € 2.540.601 uit vorderingen op groepsmaatschappijen en voor € 84.569 uit een vordering op participanten en andere maatschappijen waarin wordt deelgenomen.
Op of omstreeks 29 april 2010 heeft [A] aangifte voor de Vpb gedaan voor het jaar 2008. In de aangifte is onder meer rekening gehouden met de vorming van een herinvesteringsreserve (hierna: HIR) van € 918.520.
Op of omstreeks 29 april 2010 heeft [B] aangifte voor de Vpb gedaan voor het jaar 2008. In de aangifte is onder meer rekening gehouden met de vorming van een HIR van € 1.539.713.
Met dagtekening 5 juni 2010 is een voorlopige aanslag in de Vpb voor het jaar 2008 ten name van [B] opgelegd. Het op grond daarvan te betalen bedrag beloopt € 9.063, bestaande uit € 8.460 aan Vpb en € 603 aan heffingsrente. Met dagtekening 4 september 2010 is een voorlopige aanslag in de Vpb voor het jaar 2009 ten name van [B] opgelegd. Het op grond daarvan te betalen bedrag beloopt € 15.465, bestaande uit € 15.014 aan Vpb en € 451 aan heffingsrente. Beide voorlopige aanslagen zijn gericht aan het adres [a-straat] 60 te [H] .
De inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de Inspecteur) heeft bij brief van 27 augustus 2010 vragen aan de belastingadviseur van [A] en [B] gesteld over de HIR. Hierop heeft de belastingadviseur bij brief van 8 november 2010 gereageerd. Vervolgens heeft de Inspecteur bij brief van 17 februari 2011 aanvullende vragen gesteld. Toen een reactie uitbleef, is de brief van 17 februari 2011 bij brief van 30 maart 2011 opnieuw onder de aandacht van de belastingadviseur gebracht. Daarop heeft de belastingadviseur bij brief van 28 april 2011 gereageerd.
Bij brief van 24 augustus 2012 heeft de Inspecteur aan de belastingadviseur als voorlopig standpunt te kennen gegeven dat hij de HIR niet zal accepteren.
Met dagtekening 29 september 2012 heeft de Inspecteur de definitieve aanslag in de Vpb ten name van [A] voor het jaar 2008 opgelegd. Hierbij heeft de Inspecteur de vorming van de HIR gecorrigeerd. Deze aanslag resulteerde in een te betalen bedrag aan Vpb van € 223.132. Daarnaast is € 29.354 aan heffingsrente in rekening gebracht. De aanslag is gericht aan het adres [postbus 1] te [I] .
Ook bij het opleggen van de definitieve aanslag in de Vpb voor het jaar 2008 ten name van [B] , met dagtekening 29 september 2012, heeft de Inspecteur de vorming van de HIR gecorrigeerd. Dit resulteerde in een te betalen bedrag aan Vpb van € 390.251. Ook is € 51.339 aan heffingsrente in rekening gebracht. De aanslag is gericht aan het adres [a-straat] 60 te [H] .
Met dagtekening 6 juli 2013 heeft de Inspecteur de definitieve aanslag in de Vpb voor het jaar 2009 ten name van [B] opgelegd. Na verrekening van de voorlopige aanslag resteert daarop een te betalen bedrag aan Vpb van € 190. Daarnaast is € 20 aan heffingsrente in rekening gebracht. De aanslag is gericht aan het adres [b-straat] 46 te [J] .
Wegens het uitblijven van betaling van de hiervoor genoemde vijf belastingaanslagen zijn zowel aanmaningen als dwangbevelen verzonden. Bij gebreke van betaling heeft de Ontvanger de deurwaarder in april 2013 opgedragen beslag te leggen. Ter plaatse ( [a-straat] 60 te [H] ) vernam de deurwaarder dat [A] en [B] daar niet meer gevestigd waren.
Bij afzonderlijke beschikkingen van 23 april 2015 is belanghebbende door de Ontvanger op grond van artikel 40 van de IW aansprakelijk gesteld voor de onbetaald gebleven – onder 2.7, 2.10, 2.11 en 2.12 genoemde – belastingaanslagen in de Vpb van respectievelijk [A] en [B] . Belanghebbende is aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 55.225 (= 0,2475 x € 223.132) ter zake van de Vpb-schuld van [A] en voor een bedrag van € 103.269 (= 0,2495 x (€ 8.460 + 15.014 + 390.251 + 190)) ter zake van de Vpb-schulden van [B] . Belanghebbende is niet aansprakelijk gesteld voor de bij de belastingaanslagen in rekening gebrachte heffingsrente. De moeder en de broer zijn bij beschikkingen van dezelfde datum eveneens aansprakelijk gesteld voor de onbetaald gebleven Vpb-schulden van beide vennootschappen.
3 Geschil
In geschil is of belanghebbende terecht op grond van artikel 40 van de IW bij beschikkingen aansprakelijk is gesteld voor door [A] en [B] niet-betaalde Vpb ten bedrage van € 55.225 respectievelijk € 103.269.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraken van de Inspecteur en van de beschikkingen. In hoger beroep heeft belanghebbende daaraan toegevoegd dat de beschikkingen reeds dienen te worden vernietigd wegens verjaring van de betreffende belastingaanslagen.
De Ontvanger beantwoordt de onder 3.1 genoemde vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.