Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-01-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:394, 19/00778 en 19/00779

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-01-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:394, 19/00778 en 19/00779

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
19 januari 2021
Datum publicatie
29 januari 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:394
Zaaknummer
19/00778 en 19/00779

Inhoudsindicatie

Wet Woz. Waardevaststelling woning.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers: 19/00778 en 19/00779

uitspraakdatum: 19 januari 2021

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland van 28 mei 2019, nummers UTR 18/86 en UTR 18/133 in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

2016

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 8 te [Z] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2015 en naar de toestand op die datum, voor het kalenderjaar 2016 vastgesteld op € 1.200.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting 2016 (OZB) voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld op € 1.362.

1.2.

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, de heffingsambtenaar veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn van € 1.000 en beslissingen genomen omtrent het griffierecht en de proceskosten.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

2017

1.5.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet WOZ de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2016 en naar de toestand op die datum, voor het kalenderjaar 2017 vastgesteld op € 1.595.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag OZB 2017 voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld op € 1.896.

1.6.

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.

1.7.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

1.8.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

2016 en 2017

1.9.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

De onroerende zaak betreft een in 2007 gebouwde vrijstaande woning met een zomerhuis/gastenverblijf, een paardenstal, een hooiloods en een berging. De onroerende zaak maakt deel uit van een landgoed dat is gerangschikt onder de Natuurschoonwet 1928 (hierna: NSW).

3 Geschil

3.1.

In geschil is de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildata 1 januari 2015 en 1 januari 2016.

3.2.

Belanghebbende bepleit waarden van € 1.099.000 (2016) en € 1.129.000 (2017) en concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot vermindering van de bij beschikkingen vastgestelde waarden en aanslagen OZB.

3.3.

De heffingsambtenaar bepleit dat de WOZ-waarden van € 1.200.000 (2016) en € 1.595.000 (2017) niet te hoog zijn vastgesteld en concludeert tot bevestiging van de uitspraken van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing