Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-01-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:396, 19/01186

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-01-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:396, 19/01186

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
19 januari 2021
Datum publicatie
29 januari 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:396
Zaaknummer
19/01186

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Proceskostenvergoeding. Immateriële schadevergoeding.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 19/01186

uitspraakdatum: 19 januari 2021

Uitspraak van de vijfde enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 8 augustus 2019, nummer AWB 19/360, ECLI:NL:RBGEL:2019:3594, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Eindhoven (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikking is heffingsrente berekend.

1.2.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard en de aanslag en de heffingsrente verminderd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend en de Inspecteur een conclusie van dupliek. Belanghebbende heeft op 10 november 2020 een nader stuk ingediend en de Inspecteur heeft op 17 december 2020 een nader stuk ingediend.

1.5.

Het Hof heeft partijen gevraagd of zij ter zitting willen worden gehoord. Partijen hebben verklaard van dat recht geen gebruik te willen maken. Het Hof heeft vervolgens bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende woont in Nederland en is in loondienst werkzaam bij [A] te [B] . Belanghebbende is werkzaam op een binnenschip (hierna: het binnenschip).

2.2.

Het binnenschip is sinds 2007 eigendom van [C] , gevestigd in Duitsland.

2.3.

Op 17 april 2008 is een rijnvaartverklaring (hierna: de Rijnvaartverklaring) afgegeven. Op de Rijnvaartverklaring is geen exploitant opgenomen, daarom wordt de eigenaar tevens als exploitant van het binnenschip aangemerkt.

2.4.

Op 6 januari 2010 heeft belanghebbende zijn aangifte IB/PVV 2008 ingediend. Belanghebbende heeft de rubriek voorkoming dubbele belasting deels ingevuld en wel met de landcode en de naam van de werkgever. Een inkomensbedrag is niet vermeld.

2.5.

De Inspecteur heeft naar aanleiding van de aangifte IB/PVV 2008 per brief van 12 september 2011 om nadere informatie gevraagd. In die brief is onder meer het volgende opgenomen:

“(…) 7. Indien het vaartuig geacht wordt tot de Rijnvaart te behoren, dan verzoek ik u mij per vaartuig een fotokopie van de Rijnvaartverklaring (Verklaring inzake het behoren tot de Rijnvaart op grond van artikel 2, derde lid, van de Herziene Rijnvaartakte, Rheinschiffahrtszugehörigkeitsurkunde, Attestation d’Appartenance a la Navigation du Rhin) te overleggen.

Indien het vaartuig niet geacht wordt tot de Rijnvaart te behoren, dan verzoek ik u mij per vaartuig een fotokopie van één van de volgende verklaringen te overleggen:

- een door Onze Minister aangewezen geëigend document van de bevoegde autoriteit van een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschappen of van een van de overige Staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of

- een bewijs van toelating. (…)”.

2.6.

Belanghebbende heeft de gevraagde informatie gedeeltelijk verstrekt bij brief van 30 september 2011. In deze brief is met betrekking tot de onder 2.5 geciteerde vraag alleen het nummer van de vraag (7) opgenomen. De gevraagde Rijnvaartverklaring maakt geen deel uit van de bij deze brief gevoegde bijlagen.

2.7.

De Inspecteur heeft bij brief met dagtekening 4 november 2011 meegedeeld dat zal worden afgeweken van de ingediende aangifte IB/PVV 2008. In de betreffende brief is onder meer het volgende vermeld:

“(…)

1) Volgens de mij ter beschikking staande geautomatiseerde bestanden was u gedurende de periode 1 januari 2008 t/m 31 december 2008 woonachtig in Nederland, [a-straat 1] , [Z]

(…)

6) U heeft gedurende de periode 1 januari 2008 t/m 31 december 2008 uw werkzaamheden uitgevoerd aan boord van het Motortankschip “ [D] ” met een Rijnvaartverklaring. Het motortankschip is gedurende de periode 1 januari 2008 t/m 31 december 2008 eigendom van [C] , in 2008 gevestigd te [E] , Nederland.

7) U heeft gedurende de periode 1 januari 2008 t/m 31december 2008 uw werkzaamheden uitgevoerd aan boord van het Motortankschip “ [D] ” met een Rijnvaartverklaring. Het motortankschip is gedurende de periode 1 januari 2008 t/m 31 december 2008 geëxploiteerd door [C] , in 2008 gevestigd te [E] , Nederland.

(…)

10) Nu u gedurende de periode 1 januari 2008 t/m 31 december 2008 uw werkzaamheden heeft uitgevoerd aan boord van een (binnenvaart)schip dat voorzien is van een Rijnvaartverklaring, dat met winstoogmerk in de Rijnvaart wordt gebruikt, waarvan de zetel van de onderneming van het (binnenvaart)schip zich in Nederland bevindt, ben ik van mening dat u gedurende de periode 1 januari 2008 t/m 31 december 2008 verzekerd en premieplichtig bent voor de volksverzekeringen in Nederland.”

2.8.

Met dagtekening 25 november 2011 is de aanslag IB/PVV 2008 opgelegd. Er wordt geen aftrek voorkoming dubbele belasting verleend.

2.9.

Op 4 januari 2012 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2008. In het bezwaarschrift is onder meer het volgende opgenomen:

“Het de Belastingdienst Rijnmond, kantoor Rotterdam behage het bezwaar gegrond te

verklaren, de aanslag 2008 Inkomstenbelasting Premie volksverzekeringen, aanslagnummer: [00000] .H.86, dagtekening 25 november 2011, te vernietigen, althans de aanslag te vernietigen, althans te bepalen dat deze dient te worden vastgesteld zonder heffing premie volksverzekeringen, kosten rechtens.”

2.10.

Bij brief van 26 januari 2012 heeft belanghebbende de gevraagde Rijnvaartverklaring overgelegd.

2.11.

In de brief van 20 november 2018 heeft de Inspecteur de uitspraken op het bezwaar gemotiveerd en is de Inspecteur gedeeltelijk tegemoet gekomen aan het bezwaar van belanghebbende. Tevens heeft de Inspecteur belanghebbendes verzoek om het toekennen van een vergoeding van de kosten voor de bezwaarfase en diens verzoek voor een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen. In deze brief is onder meer het volgende opgenomen:

“(…) Samenvatting van uw bezwaar

a. a) U bent van mening dat belanghebbende van 01-01-2008 t/m 31-12-2008 niet verzekerd (en als gevolg daarvan ook niet premieplichtig) is voor de volksverzekeringen in Nederland;

b) U bent van mening dat belanghebbende in aanmerking komt voor een immateriële schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn;

c) U verzoekt om een bezwaarkostenvergoeding op grond van de Wet kosten bestuurlijke voorprocedures (artikel 7:15 AWB).

(…)

5.1) Gezien het door mij gestelde in de onderdelen 3 en 4 hiervoor is belanghebbende het gehele jaar 2008 niet verzekerd (en als gevolg daarvan ook niet premieplichtig) voor de volksverzekeringen in Nederland.

(…)”

Over het verzoek van belanghebbende voor het vergoeden van immateriële schade is in de brief onder meer het volgende vermeld:

“(…)

6.6) Indien belanghebbende gedurende de bezwaarfase of beroepsfase verzoekt om uitstel of akkoord gaat met termijnverlengingen, mag de daarmee gemoeide termijn worden afgetrokken van de tweejaarstermijn. Dat geldt ook voor onderling overeengekomen uitstel.

(…)

6.8) Bij brief van 18-03-2013, kenmerk GBV2008 / [00000] .IH.Bezwaar.2, heb ik aan belanghebbende (zijn gemachtigde) een voorstel gedaan. In dit voorstel verzoek ik belanghebbende (zijn gemachtigde) in te stemmen met een verlenging van de beslistermijn met de periode welke ligt tussen de beslisdatum van artikel 7:10, lid 3, Awb, zijnde 30-03-2012, en de datum waarop ik uitspraak doe op het bezwaarschrift van belanghebbende. Ten bewijze van de uitdrukkelijke instemming met de overschrijding van de beslistermijn heb ik belanghebbende (zijn gemachtigde) verzocht mij (een kopie van) deze brief voor akkoord getekend te retourneren. Aan dit verzoek heeft belanghebbende (zijn gemachtigde) voldaan. Dagtekening brief 16-01-2012, voorzien van de handtekening van gemachtigde (de adviseur).

(…)

6.15) Nu belanghebbende (zijn gemachtigde, een academisch geschoolde advocaat) onvoorwaardelijk (zonder kanttekeningen te plaatsen of voorbehouden te maken, ook niet met betrekking tot de duur ( overschrijding) van de redelijke termijn) heeft ingestemd (akkoord is gegaan) met vorengenoemde termijnverlenging, is er naar mijn overtuiging in deze bezwaarprocedure sprake van bijzondere omstandigheden die de tweejaarstermijn oprekken/verlengen. Gezien het vorenstaande ben ik van mening dat belanghebbende in deze bezwaarprocedure niet in aanmerking komt voor een immateriële schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn.

(…).”

Over het verzoek van belanghebbende voor een vergoeding van de proceskosten in de bezwaarfase is in de brief onder meer het volgende opgenomen:

“(…) Ik ben van mening dat de herroeping van het primaire besluit in dit geval niet plaatsvindt vanwege de aanwezigheid van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Er is wel een onrechtmatigheid geconstateerd, die mijns inziens evenwel niet aan het bestuursorgaan kan worden toegerekend, daarom ontstaat geen aanspraak op vergoeding. Gezien het vorenstaande komt belanghebbende niet in aanmerking voor een bezwaarkostenvergoeding (…)”

2.12.

Met dagtekening 30 november 2018 heeft de Inspecteur de bezwaren tegen de aanslag IB/PVV 2008 en de beschikking heffingsrente gegrond verklaard. De aanslag IB/PVV 2008 wordt verminderd en de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.

3 Geschil

3.1.

In geschil is belanghebbende recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase en op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.

3.2.

Belanghebbende beantwoordt beide vragen bevestigend, de Inspecteur ontkennend.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing