Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-04-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:4041, 19/00611

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-04-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:4041, 19/00611

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
28 april 2021
Datum publicatie
30 april 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:4041
Formele relaties
Zaaknummer
19/00611

Inhoudsindicatie

Het belang kan niet enkel worden afgeleid uit de uiteindelijke financiële uitkomst van een gerechtelijke procedure.

Een belang van € 28 rechtvaardigt een immateriële schadevergoeding van € 3.500.

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummer 19/00611

uitspraakdatum: 28 april 2021

Uitspraak van de zeventiende enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 4 april 2019, nummer LEE 18/2843, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Doetinchem (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is bij beschikking van 21 oktober 2013 belastingrente vergoed ten bedrage van € 4 in verband met een bij uitspraak op bezwaar verleende teruggave van belasting op personenauto’s en motorrijwielen (BPM).

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, en de Inspecteur gelast rente aan belanghebbende te vergoeden overeenkomstig het bepaalde in artikel 28c van de Invorderingswet 1990 over het bedrag van de teruggaaf van € 641, te berekenen over de periode van 11 november 2011 tot en met 24 juni 2012, zijnde de dag voorafgaande aan de dag van terugbetaling, verminderd met de reeds over die periode vergoede rente ad € 4. Voorts heeft de Rechtbank verstaan dat de redelijke termijn is overschreden, de Inspecteur gelast het betaalde griffierecht van € 46 te vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf vier weken na de datum waarop de uitspraak is gedaan tot aan de dag van voldoening, en de Inspecteur veroordeelt in de proceskosten van € 1.020, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf vier weken na de datum waarop de uitspraak is gedaan tot aan de dag van voldoening.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft verweer gevoerd.

1.5.

Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 16 februari 2021. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

1.7.

Belanghebbende heeft na de zitting, zoals ter zitting door het Hof verzocht, een machtiging overgelegd.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Aan belanghebbende is bij beschikking van 21 oktober 2013 belastingrente vergoed ten bedrage van € 4 in verband met een bij uitspraak op bezwaar, met dagtekening 25 juni 2012, verleende teruggave van belasting op personenauto’s en motorrijwielen (BPM) ten bedrage van € 641.

2.2.

Belanghebbende heeft op 27 november 2013 bezwaar gemaakt tegen de onder 2.1 genoemde rentebeschikking. Dit bezwaar is door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 2 augustus 2018 afgewezen.

2.3.

De Rechtbank heeft het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de Inspecteur – onder meer – gelast rente aan belanghebbende te vergoeden overeenkomstig het bepaalde in artikel 28c van de Invorderingswet 1990 over het bedrag van de teruggaaf van € 641, te berekenen over de periode van 11 november 2011 tot en met 24 juni 2012, zijnde de dag voorafgaande aan de dag van terugbetaling, verminderd met de reeds over die periode vergoede rente ad € 4. De Rechtbank heeft aan belanghebbende, gelet op het financiële belang, geen vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn toegekend, maar volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.

3 Geschil

In geschil is (1) of belanghebbende recht heeft op vergoeding van een hoger bedrag aan rente dan de Rechtbank heeft toegekend, (2) of de beslissing op het verzoek om immateriële schadevergoeding moet worden genomen door een andere rechter dan degene die over de hoofdzaak beslist, (3) of de Rechtbank terecht geen vergoeding van immateriële schade heeft toegekend, (4) of het Nederlandse systeem van het vooraf heffen van griffierecht in strijd is met het Unierechtelijke doeltreffendheidsbeginsel, (5) of van belanghebbende te veel griffierecht is geheven.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing