Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 11-05-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:4512, 20/00287
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 11-05-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:4512, 20/00287
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 11 mei 2021
- Datum publicatie
- 21 mei 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2021:4512
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:554
- Zaaknummer
- 20/00287
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Verhoging maximum gecombineerde heffingskorting bij minstverdienende partner.
Uitspraak
locatie Leeuwarden
nummer 20/00287
uitspraakdatum: 11 mei 2021
Uitspraak van de zeventiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 9 januari 2020, nummer LEE 19/690, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Den Haag (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2017 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2021. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is geboren [in] 1951 en heeft in 2017 de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Zij is gehuwd met [A] , geboren [in] 1948.
Het belastbare inkomen van belanghebbende bestond in 2017 uit enkele maanden AOW ten bedrage van € 3.385, waarop geen loonheffing is ingehouden.
Met dagtekening 16 januari 2017 is aan belanghebbende een voorlopige aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2017 opgelegd, waarbij zij een bedrag van € 1.316 heeft ontvangen. Hierbij is ervan uitgegaan dat belanghebbende in 2017 geen inkomen heeft.
De (definitieve) aanslag in de IB/PVV voor 2017 is als volgt berekend.
IB/PVV
Inkomstenbelasting inkomen uit werk en woning over € 3.385: € 301
Premie volksverzekeringen over € 3.385: € 683
toegepaste heffingskortingen: € 984 -/-
Verschuldigde IB/PVV: € 0
toegepaste heffingskortingen
algemene heffingskorting: € 1.795
ouderenkorting: € 1.292
heffingskortingen: € 3.087
uitbetaling heffingskortingen
heffingskortingen: € 3.087
niet uitbetaalbaar deel heffingskortingen: € 1.292 -/-
toegepaste heffingskortingen: € 984 -/-
uitbetaling heffingskortingen: € 811
bedrag van de aanslag
eerder verleende voorlopige teruggaaf: € 1.316
uitbetaling heffingskorting: € 811 -/- (= € 1.795 – € 984)
IB/PVV: € 0
saldo te betalen: € 505
Het bedrag van de aanslag is vastgesteld op nihil.
Het belastbare inkomen uit werk en woning van belanghebbendes echtgenoot, [A] , bedraagt in 2017 € 51.108, waarop € 11.399 aan loonheffing is ingehouden. Het bedrag van de verschuldigde IB/PVV is blijkens de aan hem opgelegde aanslag in de IB/PVV voor 2017 als volgt:
IB/PVV: € 13.952
buitenlandse bronheffing: € 13 -/-
maximum gecombineerde heffingskorting: € 462 -/-
verschuldigde IB/PVV: € 13.477
3 Geschil
In geschil is of de aanslag in de IB/PVV voor 2017 op het juiste bedrag is vastgesteld. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de aan belanghebbende uit te betalen heffingskorting (€ 811) op het juiste bedrag is vastgesteld.
Belanghebbende beantwoordt de vraag ontkennend. Zij is van mening dat de verschuldigde IB/PVV eerst verminderd moet worden met de ouderenkorting, zodat aan haar het gehele bedrag aan algemene heffingskorting van € 1.795 kan worden uitbetaald.
De Inspecteur beantwoordt de vraag bevestigend en voert daarvoor aan dat de door belanghebbende gewenste volgorde van vermindering geen steun vindt in de Wet IB 2001.