Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 11-05-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:4513, 20/00310

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 11-05-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:4513, 20/00310

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
11 mei 2021
Datum publicatie
21 mei 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:4513
Zaaknummer
20/00310

Inhoudsindicatie

Wet Woz. Proceskostenvergoeding.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 20/00310

uitspraakdatum: 11 mei 2021

Uitspraak van de vijftiende enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 19 december 2019, nummer UTR 19/2849, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente Veenendaal (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 18 te [Z] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2018 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2019 vastgesteld op € 398.000. Tegelijk met deze beschikking is voorts de aanslag onroerendezaakbelasting vastgesteld.

1.2

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de vastgestelde waarde alsmede opgelegde aanslag gehandhaafd.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 19 december 2019, verzonden op 27 december 2019, ongegrond verklaard en de heffingsambtenaar niet veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Het onderzoek ter zitting heeft op digitale wijze plaatsgevonden op 1 april 2021 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] en [B] , als de gemachtigden van belanghebbende, alsmede namens de heffingsambtenaar [C] , taxateur.

1.6

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

2.1

In geschil is of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten.

2.2

Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover het het oordeel met betrekking tot de proceskostenvergoeding betreft en tot een proceskostenveroordeling van de heffingsambtenaar. Hij verzoekt, onder verwijzing naar het Besluit proceskosten bestuursrecht, bij een gegrond beroep om een vergoeding van twee punten voor de beroepsfase (1 punt beroepschrift, 1 punt zitting Rechtbank) en twee punten voor de hogerberoepsfase (1 punt hogerberoepschrift, 1 punt zitting Hof).

2.3

De heffingsambtenaar beantwoordt de hiervoor – onder 2.1 – vermelde vraag ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

2.4

De door de heffingsambtenaar beschikte waarde is in hoger beroep niet meer in geschil.

3 Beoordeling van het geschil

3.1

Belanghebbende heeft gesteld recht te hebben op een vergoeding van de proceskosten in eerste aanleg. Daarvoor heeft hij aangevoerd dat hij in de bezwaarfase heeft verzocht om de taxatie van de heffingsambtenaar zoals deze blijkt uit het taxatieverslag, inzichtelijk te maken. In de nadere aanvulling van het bezwaar van 19 april 2019 is op basis van artikel 40 van de Wet WOZ verzocht de opbouw van de kavelwaarde, de grondstaffel, en de taxatiekaart met daarop vermeld de KOUDV- en liggingsfactoren van het onderhavige object en van de door de heffingsambtenaar opgevoerde vergelijkingsobjecten, tijdig voor het plaatsvinden van de hoorzitting te verstrekken. De heffingsambtenaar is niet ingegaan op dit verzoek noch voorafgaand aan de hoorzitting, noch in de uitspraak op bezwaar. Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar daarom de aan de waardevaststelling ten grondslag liggende gegevens onvoldoende inzichtelijk en controleerbaar heeft gemaakt, waardoor hij genoodzaakt was beroep in te stellen, zodat hij om die reden recht heeft op vergoeding van proceskosten.

3.2

In de tot de stukken van het geding behorende uitspraak op bezwaar van 19 juni 2019 schrijft de heffingsambtenaar onder meer:

De waarde in het economische verkeer van een woning komt op basis van een methode van systematische vergelijking tot stand. Hierbij wordt de waarde van het te waarderen object afgeleid van de verkoopcijfers van vergelijkbare objecten die op of rond de waardepeildatum verkocht zijn. Daarbij hoeft een vergelijkbaar object niet identiek te zijn aan het te waarderen object. Verschillen in waarderelevante kenmerken worden tot uitdrukking gebracht in de onderlinge waardeverhouding tussen het te waarderen object en de gehanteerde vergelijkingsobjecten.”.

3.3

In zijn verweerschrift in eerste aanleg van 12 september 2019 schrijft de heffingsambtenaar ten aanzien van het hiervoor – onder 3.1 – bedoelde verzoek van belanghebbende onder meer:

Na het indienen van het pro forma bezwaarschrift is een taxatieverslag opgestuurd. Dit verslag voldoet aan de minimale eisen die worden gesteld door de wet WOZ en de Waarderingskamer. Voor zover belanghebbende van mening is dat deze informatie onvolledig is dan betreft dit de landelijke regeling en wetgeving. De gemeente Veenendaal houdt zich aan de landelijk opgestelde regelgeving en heeft als zodanig aan de wettelijke eisen voldaan.”.

3.4

De heffingsambtenaar heeft in zijn verweerschrift in hoger beroep aangegeven dat hij bij de waardering van onroerende zaken in het kader van de Wet WOZ geen grondstaffel heeft gebruikt. In tegenstelling tot de heffingsambtenaren van andere gemeenten, heeft hij ook geen gebruik gemaakt van wiskundige rekenmodellen, maar de desbetreffende onroerende zaken op individuele basis gewaardeerd door middel van de vergelijking met rekenkundig geanalyseerde verkoopcijfers van opgevoerde referentieobjecten. Eerst in de beroepsfase is namens de heffingsambtenaar door taxateur [C] een matrix opgesteld om de beschikte waarde nogmaals te controleren. Hij concludeert: “Hoe dan ook; de gegevens waar [D] Vastgoed in de bezwaarfase om verzocht heeft waren op dat moment niet beschikbaar. Het is pas in de beroepsfase dat dhr. [C] dit wel gedaan heeft voor de gemeente Veenendaal.”. Ter zitting van het Hof heeft de gemachtigde van de heffingsambtenaar desgevraagd verklaard dat de waardering van onroerende zaken in de gemeente Veenendaal in de beroepsfase door middel van de vergelijking met rekenkundig geanalyseerde verkoopcijfers van opgevoerde referentieobjecten modelmatig geschied. De gemachtigde van de heffingsambtenaar verklaarde voorts dat de desbetreffende gegevens in de bezwaarfase ook door hem zouden kunnen worden geraadpleegd, maar dat daarvoor om financiële redenen niet voor wordt gekozen.

3.5

Het Hof stelt in het onderhavige geschil voorop dat door belanghebbende in de bezwaarfase opgevraagde gegevens, waaronder de grondstaffels, als zij bestaan, behoren tot de stukken die zijn bedoeld in artikel 7:4, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), zodat de heffingsambtenaar dat artikel heeft geschonden als hij die stukken, indien en voor zover deze bestaan, niet ter inzage wenst te leggen en weigert daarvan een afschrift te verstrekken.

3.6

Vaststaat dat de door belanghebbende verzochte stukken in de bezwaarfase, ondanks een uitdrukkelijk verzoek daartoe zijdens belanghebbende, niet door de heffingsambtenaar in afschrift zijn verstrekt en/of ter inzage zijn gelegd. De heffingsambtenaar heeft enerzijds gesteld dat de opbouw van de kavelwaarde, de grondstaffel, en de taxatiekaart met daarop vermeld de KOUDV- en liggingsfactoren van het onderhavige object en van de door de heffingsambtenaar opgevoerde vergelijkingsobjecten in de bezwaarfase niet beschikbaar waren en dat artikel 40 van de Wet WOZ de grondstaffel ook niet als zodanig noemt. Anderzijds heeft zijn gemachtigde ter zitting van het Hof verklaard als hiervoor – onder 3.4 – is weergegeven.

3.7

Indien en voor zover de heffingsambtenaar mede heeft willen betogen dat artikel 40 van de Wet WOZ een uitputtende regeling bevat over de openbaarmaking van gegevens die aan de waardebepaling ten grondslag liggen en dat de grondstaffels niet behoren tot de gegevens die op grond van deze bepaling moeten worden overgelegd, faalt dat betoog. De voorschriften uit de Awb over de beschikbaarstelling van de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de belanghebbende vormen een belangrijke waarborg dat een geschil over een door het bestuursorgaan genomen besluit wordt beslecht op basis van alle relevante feitelijke gegevens die aan dat bestuursorgaan ter beschikking staan en hebben gestaan, zodat belanghebbende zich daarover kan uitlaten en de rechter daarmee bij zijn beslissing rekening kan houden (zie HR 4 mei 2018, nr. 16/04237, ECLI:NL:HR:2018:672, rechtsoverweging 3.4.1).

3.8

Indien en voor zover de heffingsambtenaar heeft willen betogen dat de gevraagde gegevens alleen behoeven te worden verstrekt als deze zijn neergelegd in een schriftelijk stuk en dat het in de bezwaarfase technisch niet mogelijk was de grondstaffels en de andere gevraagde gegevens te herleiden uit de door de heffingsambtenaar gehanteerde rekenkundige analyse van de verkoopcijfers van de opgevoerde referentieobjecten, heeft het volgende te gelden. Gegevens die worden opgeslagen, bewerkt, verwerkt of beheerd in systematische gegevensverzamelingen (databases) hebben in beginsel op de zaak betrekking voor zover zij van belang zijn voor, en voor het bestuursorgaan raadpleegbaar zijn met het oog op de aan de orde zijnde zaak. Deze gegevens vormen het op de zaak betrekking hebbende stuk, dat in de vorm van een afdruk of op een andere geschikte wijze ter beschikking moet worden gesteld (zie HR 4 mei 2018, nr. 16/04237, ECLI:NL:HR:2018:672, rechtsoverwegingen 3.4.3 en 3.4.4). Daarom volgt het Hof de heffingsambtenaar niet voor zover hij uitgaat van de opvatting dat een stuk in de zin van artikel 7:4, lid 2, Awb slechts betrekking kan hebben op gegevens die in papieren vorm zijn vastgelegd.

3.9

Indien en voor zover de heffingsambtenaar heeft willen betogen dat de in artikel 7:4, lid 2, van de Awb opgenomen verplichting tot het ter inzage leggen van de op de zaak betrekking hebbende stukken zich niet kan uitstrekken tot informatie die het bestuursorgaan zelf niet kan raadplegen, is dat op zichzelf terecht. Indien echter een door het bestuursorgaan genomen besluit geheel of ten dele het resultaat is van een geautomatiseerd proces - zoals de modelmatige waardebepaling in het kader van de uitvoering van de Wet WOZ – en de belanghebbende de juistheid van de bij dat geautomatiseerde proces gemaakte keuzes en van de daarbij gebruikte gegevens en aannames wil controleren en zo nodig gemotiveerd betwisten, moet het bestuursorgaan zorgdragen voor de inzichtelijkheid en controleerbaarheid van die keuzes, aannames en gegevens. Zonder die inzichtelijkheid en controleerbaarheid dreigt een ongelijkwaardige procespositie van partijen te ontstaan. Een belanghebbende kan in geval van besluitvorming op basis van een computerprogramma dat vanuit zijn perspectief is te beschouwen als een zogenoemde "black box" immers niet controleren op basis waarvan tot een bepaald besluit wordt gekomen (vgl. Afdeling Bestuursrechtspraak RvS 17 mei 2017, nrs. 201600614 e.a., ECLI:NL:RVS:2017:1259, AB 2017/91, rechtsoverweging 14.3). Dit heeft ook te gelden indien die informatie (nog) niet is neergelegd in op de zaak betrekking hebbende stukken (vgl. HR 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1316).

3.10

Naar het oordeel van het Hof, zijn de door belanghebbende in de bezwaarfase opgevraagde gegevens als - onder 3.1 - hiervoor bedoeld, het resultaat van de hiervoor bedoelde keuzes, aannames en gegevens. Dat klemt te meer daar de heffingsambtenaar in de beroepsfase wel over deze gegevens kon beschikken en een matrix, waarin die gegevens zijn verwerkt, heeft overgelegd. Niet valt in te zien dat dat in de bezwaarfase onmogelijk was. De verklaring van de gemachtigde van de heffingsambtenaar ter zitting van het Hof onderschrijft dat oordeel. Naar het oordeel van het Hof, had de heffingsambtenaar ook reeds in de bezwaarfase moeten zorgdragen voor de inzichtelijkheid en controleerbaarheid van de beschikte waarde.

3.11

Aangezien belanghebbende zich, gelet op het vorenoverwogene, pas in beroep, nadat de gevraagde gegevens waren verstrekt, een gefundeerd oordeel heeft kunnen vormen over de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde, is, naar het oordeel van het Hof een proceskostenveroordeling aangewezen (vgl. CRvB 24 september 2014, nr. 13‑190 WMO, ECLI:NL:CRVB:2014:3123, AB 2015/43).

Slotsom Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

4 Proceskosten

5 Beslissing