Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-05-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:4884, 20/00298
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-05-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:4884, 20/00298
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 18 mei 2021
- Datum publicatie
- 28 mei 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2021:4884
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2019:6062, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 20/00298
Inhoudsindicatie
Recht van successie. Schuld uit hoofde van verbeuring van (verzwegen) buitenlands vermogen?
Uitspraak
Locatie Arnhem
nummer 20/00298
uitspraakdatum: 18 mei 2021
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 december 2019, nummer AWB 18/5223, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Groningen (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
De Inspecteur heeft met dagtekening 10 januari 2017 aan belanghebbende een navorderingsaanslag in het recht van successie opgelegd ter zake van haar verkrijging uit de nalatenschap van [A] naar een bedrag van € 213.701 (hierna: de navorderingsaanslag).
Het daartegen gerichte bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak van 7 augustus 2018 gegrond verklaard en de navorderingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 191.518.
Belanghebbende is tegen die uitspraak op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2021, waarbij sprake was van een digitale beeld- en geluidsverbinding. De zaak van de broer van belanghebbende, met nummer 20/00301, is gelijktijdig behandeld. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is een kind van [B] (hierna: de vader) en [A] (hierna: de moeder).
De vader is [in] 1995 overleden. Tot zijn overlijden was hij in algehele gemeenschap van goederen met de moeder gehuwd.
De vader heeft bij testament van 23 augustus 1995 over zijn nalatenschap beschikt. In het testament zijn benoemd tot erfgenamen zijn echtgenote en kinderen, met wettelijke plaatsvervulling. Verder is in het testament een ouderlijke boedelverdeling opgenomen waarbij is bepaald dat indien de echtgenote de nalatenschap verwerpt, aan haar de in gezamenlijk gebruik zijnde inboedel, alle tot de nalatenschap behorende goederen die zij verkiest, onder de verplichting tot inbreng van de waarde in de nalatenschap, en het vruchtgebruik van de aan de overige erfgenamen toekomende erfdelen in de zuivere nalatenschap worden gelegateerd.
De moeder heeft de nalatenschap van de vader verworpen en het legaat van inboedel en vruchtgebruik aanvaard. De vier kinderen zijn voor 1/5 deel erfgenaam en de drie kleinkinderen, als plaatsvervullers van de vooroverleden zoon, voor 1/15 deel. De nalatenschap van de vader is verdeeld overeenkomstig de akte van verdeling en afgifte vruchtgebruik van 29 oktober 1998. Er heeft geen afzonderlijke verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap voorafgaand aan voornoemde akte van 29 oktober 1998 plaatsgevonden. De aanspraak van de moeder uit dien hoofde is verrekend in het kader van de verdeling van de nalatenschap.
De vader en de moeder hadden een – voor de Nederlandse fiscus verzwegen – bankrekening met een tegoed bij [de bank] in Zwitserland (hierna: het buitenlandse vermogen). Het buitenlandse vermogen bedroeg op 31 december 1994 ƒ 8.667.367. Op 22 november 1995 is een deel van het buitenlandse vermogen toegevoegd aan een depot op naam van de moeder bij [de bank] . Begin 2000 heeft de moeder de tegoeden ingebracht in twee naar Liechtensteins recht opgerichte stichtingen (hierna: Stiftungen), [C] (hierna: [C] ) en [D] (hierna: [D] ). Bij beide Stiftungen is de moeder als eerste begunstigde aangewezen. Tweede begunstigde bij [C] zijn de kinderen, tweede begunstigde bij [D] zijn de drie kleinkinderen.
In de akte van verdeling en afgifte vruchtgebruik van 29 oktober 1998 is geen melding gemaakt van het buitenlandse vermogen.
De moeder heeft in 2000 een niet nader gedateerde brief geschreven met - voor zover van belang - de volgende inhoud:
“Lieve Kinderen,
Deze brief is aan jullie gericht en zullen jullie lezen na mijn overleden.
Ik wil mijn kinderen; (…) en mijn schoondochter (…), namens haar kinderen, vragen om contact op te nemen met de heer [E] , of zijn opvolgers in [F] .
Hij werkt bij [de bank] afdeling private banking.
(…)
Voor jullie is er een fonds opgericht, ter financiële ondersteuning, wanneer wij er beiden niet meer zijn.
De namen van de fondsen zijn:
-
(…) [C] , voor [de vier kinderen] en
-
(…) [D] , voor [de drie kleinkinderen].”
Kort voor haar overlijden [in] 2006 heeft de moeder de kinderen geïnformeerd over de in 2.7 vermelde brief en het buitenlandse vermogen.
Op 31 december 2006 bedroeg het vermogen van [C] € 5.029.351 en van [D] € 986.652.
In de aangifte voor het recht van successie ter zake van de verkrijging uit de nalatenschap van de moeder is geen melding gemaakt van het buitenlandse vermogen.
De erfgenamen hebben bij brief van 14 mei 2014 aan de Belastingdienst in het kader van de inkeerregeling melding gedaan van het buitenlandse vermogen.
De Inspecteur heeft met dagtekening 10 januari 2017 de navorderingsaanslag opgelegd. Daarbij heeft de Inspecteur het zuivere saldo van de nalatenschap van de moeder verhoogd met het vermogen van de Stiftungen en verminderd met de helft van het buitenlandse vermogen ten tijde van het overlijden van de vader. Het zuivere saldo van de nalatenschap van de moeder heeft de Inspecteur op € 5.940.295 vastgesteld.
In de uitspraak op het tegen de navorderingsaanslag gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur voor de berekening van de waarde van de verkrijging uit de nalatenschap van de moeder rekening gehouden met een rentevordering van de kinderen en de kleinkinderen in verband met het deel van het buitenlandse vermogen dat in de nalatenschap van de vader viel en met een schuld in verband met de verschuldigde inkomstenbelasting over het buitenlandse vermogen. Het zuivere saldo van de nalatenschap van de moeder is als gevolg daarvan verminderd tot € 4.397.009.
Eveneens met dagtekening 10 januari 2017 heeft de Inspecteur navorderingsaanslagen in het recht van successie opgelegd aan de moeder en de (overige) erfgenamen ter zake van de verkrijging uit de nalatenschap van de vader. Het saldo van zijn nalatenschap is verhoogd met de helft van het buitenlandse vermogen ten tijde van zijn overlijden. Deze navorderingsaanslagen zijn met dagtekening 14 juni 2017 vernietigd omdat de navorderingstermijn van twaalf jaar van artikel 16, lid 4, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, was verstreken en artikel 66, lid 3, van de Successiewet 1956, welk artikel op 1 januari 2012 in werking is getreden, niet van toepassing is op overlijdens van vóór 1 januari 2000.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3 Het geschil en conclusies van partijen
In geschil is of de navorderingsaanslag terecht is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of de moeder haar aandeel in de nalatenschap van de vader heeft verbeurd voor zover dat betrekking heeft op het buitenlandse vermogen. Tussen partijen is niet meer in geschil dat de navorderingsaanslag in het recht van successie die ter zake van de verkrijging uit de nalatenschap van de vader aan (de erfgenamen van) de moeder was opgelegd ter grootte van € 246.247 en die op 14 juni 2017 is vernietigd, niet als schuld op de verkrijging uit de nalatenschap van de moeder in aanmerking kan worden genomen.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak op bezwaar en de navorderingsaanslag.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.