Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-05-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:4946, 19/00904

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-05-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:4946, 19/00904

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
25 mei 2021
Datum publicatie
4 juni 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:4946
Formele relaties
Zaaknummer
19/00904

Inhoudsindicatie

BPM. Vermindering (afschrijving).

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 19/00904

uitspraakdatum: 25 mei 2021

Uitspraak van de eenentwintigste enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 juni 2019, nummer AWB 18/2096, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) voldaan.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 23 april 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord gemachtigde van belanghebbende [A] (hierna: gemachtigde), bijgestaan door [B] , alsmede namens de Inspecteur mr. [C] , bijgestaan door [D] . Met instemming van partijen zijn daar gezamenlijk behandeld de zaken met nummers 19/00400 tot en met 19/00404 en 19/00904. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende heeft op 23 augustus 2017 aangifte voor de bpm gedaan voor een gebruikte personenauto, een Volvo XC60 2.4 D5 Summum met een kilometerstand van 41.290. De datum van de eerste toelating is 5 augustus 2014. Bij de berekening van de aangegeven bpm is uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 77.485, een historische bruto bpm-bedrag van € 17.069 en een handelsinkoopwaarde – volgens een taxatierapport – van € 19.121 na aftrek van schade tot een bedrag van € 13.289. De aldus berekende bpm van € 4.212 (19.121/77.485 x € 17.069) is op aangifte voldaan. De datum van tenaamstelling is 4 september 2017.

2.2.

De van de calculatie van de reparatiekosten van € 13.289 maakt onderdeel uit van het overgelegde taxatierapport opgemaakt door [E] Taxaties op 18 augustus 2017.

2.3.

In de aangifte voor de bpm heeft belanghebbende zichzelf aangemeld als aanvrager en (toekomstig) houder van het kenteken van de betreffende auto bij de RDW.

2.4.

Namens belanghebbende is bezwaar gemaakt tegen de op aangifte afgedragen bpm.

2.5.

Bij brief van 14 december 2017 heeft de Inspecteur zijn voornemen om het bezwaar ongegrond te verklaren, gemotiveerd aan de gemachtigde van belanghebbende (hierna: gemachtigde) medegedeeld. In deze brief is onder andere ook de volgende passage onder het kopje: ‘Horen in bezwaar’ opgenomen: “Indien u het niet eens bent met mijn voornemen, heeft u het recht om te worden gehoord. Hiertoe zal ik u een voorstel doen dan wel heeft u inmiddels een voorstel ontvangen.”

2.6.

In de uitspraak op bezwaar van 7 maart 2018 is met betrekking tot het ‘hoorgesprek’ het volgende vermeld: “(…) Hoorgesprek

Voor het houden van een hoorgesprek heb ik u een aantal keren uitgenodigd. Geen der uitnodigingen is door u geaccepteerd, alternatieve datums heeft u niet voorgesteld. In nagenoeg alle gevallen is het afwijzen ingegeven door het feit dat de belanghebbende - die aanwezig wil zijn bij de hoorgesprekken - steeds verhinderd is. U zelf heeft aangegeven - hoewel gemachtigd - niet zonder de belanghebbende het hoorgesprek te willen houden.

Op 19 februari 2018 bent u verschenen en is ook de heer [B] , belanghebbende - ondanks eerdere afwijzing - verschenen. Desgevraagd weigerde u inzage te nemen in de dossiers en aansluitend gehoord te worden. Nu er kennelijk aan uw zijde geen prioriteit gegeven wordt aan het houden van hoorgesprekken heb ik besloten om uitspraak te doen zonder te hebben gehoord. Daarbij zal ik uitgaan van de in het dossier én bezwaarschrift aanwezige informatie.

Ik verwijs u voor een overzicht van eerdere uitnodigingen naar mijn uitnodiging voor het hoorgesprek op 19 februari 2018. Deze brief is verstuurd op 12 januari 2018 en geeft ook een overzicht van de eerdere uitnodigingen. Daarnaast verwijs ik hier naar mijn brief van 22 februari 2018 waarin ik uitgebreid reageer op het hoorgesprek van 19 februari 2018. Daarnaast verwijs ik naar mijn brief van 6 februari 2018 waarin ik de problematiek van de hoor gesprekken bespreek. Beide brieven moeten voor zover nodig als hier ingelast worden beschouwd. (…)”

2.7.

In de uitnodigingsbrief voor de zitting bij de Rechtbank is onder andere het volgende opgenomen:

“(…)

Nieuwe stukken

U kunt nog nieuwe stukken naar de rechtbank sturen. U moet er dan wel voor zorgen dat de rechtbank deze stukken uiterlijk de elfde dag vóór de zitting heeft ontvangen. Als u op een later tijdstip nog stukken naar de rechtbank stuurt, kan de rechtbank beslissen om bij de beoordeling van het beroep geen rekening te houden met die stukken. (…)”

3 Geschil

Tussen partijen is in geschil of:

( i) door het Hof en de Rechtbank te veel griffierecht is geheven door geen rekening te houden met de omvang van het financiële belang dat belanghebbende heeft bij de onderhavige geschillen;

(ii) sprake is van schending van de hoorplicht, zodat terugwijzing moet plaatsvinden;

(iii) de Inspecteur artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft geschonden door geen kentekengegevens te overleggen;

(iv) de heffings- en betalingsmodaliteiten voor importvoertuigen ongunstiger zijn dan voor binnenlandse voertuigen, zodat de belasting verminderd moet worden en de hieruit voortvloeiende renteschade wegens vroegere betaling moet worden vergoed;

( v) sprake is van een extra leeftijdskorting vanwege het tijdsverloop tussen het doen van de onderhavige aangifte en de tenaamstelling (registratie) van de auto;

(vi) belanghebbende voor de handelswaarde in onbeschadigde staat alsnog uit mag gaan van een koerslijst en of deze waarde vervolgens mag worden verminderd met 100% van de getaxeerde reparatiekosten van de schade om zo de handelswaarde in beschadigde staat te bepalen;

(vii) voor de bepaling van de afschrijving uitgegaan dient te worden van een ‘ex-rental’ ook als de betreffende auto geen ‘ex-rental’ is;

(viii) sprake moet zijn van een passende rentevergoeding buiten artikel 28c van de Invorderingswet (hierna: IW) om over de periode van betaling tot de feitelijke terugbetaling;

(ix) het Hof ingeval hij een standpunt van belanghebbende niet volgt, gehouden is tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie te Luxemburg (hierna: HvJ);

( x) recht bestaat op een vergoeding van rente over de periode vanaf het moment waarop het griffierecht is betaald tot het moment waarop de Inspecteur dat griffierecht vergoedt; en

(xi) sprake moet zijn van vergoeding van werkelijke proceskosten in de bezwaar-, beroeps- en hoger beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing