Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-06-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:5429, 19/00013
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-06-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:5429, 19/00013
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 1 juni 2021
- Datum publicatie
- 11 juni 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2021:5429
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:641
- Zaaknummer
- 19/00013
Inhoudsindicatie
Invordering. Verrekening. Mededeling over verrekening is geen besluit waartegen beroep openstaat bij de bestuursrechter.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 19/00013
uitspraakdatum: 1 juni 2021
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 december 2018, nummer AWB 18/3263, in het geding tussen belanghebbende en
de ontvanger van de Belastingdienst/Landelijk incasso centrum (hierna: de Ontvanger) en
de Staat der Nederlanden (de Minister voor Rechtsbescherming, hierna: de Staat)
1 Ontstaan en loop van het geding
De Ontvanger heeft in een mededeling aan belanghebbende kenbaar gemaakt dat hij aan belanghebbende uit te betalen termijnen heeft verrekend met een openstaande belastingschuld. Hierna resteerde nog een openstaande belastingschuld.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen die verrekening.
Belanghebbende is, na de Ontvanger in gebreke te hebben gesteld, in beroep gekomen bij de Rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen de verrekening. Voorts heeft hij de Rechtbank verzocht een dwangsom vast te stellen.
De Rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2020. Belanghebbende is met kennisgeving niet verschenen. De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota overgelegd, die aan deze uitspraak is gehecht. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat eveneens aan deze uitspraak is gehecht.
Belanghebbende heeft met dagtekening 7 februari 2021 en 27 mei 2021 nog nadere stukken ingediend. Het Hof heeft hierin geen aanleiding gezien het onderzoek ter zitting te heropenen en laat deze verder buiten beschouwing. De stukken zijn aan deze uitspraak gehecht.
2 Vaststaande feiten
Met dagtekening 16 januari 2017 is een eerste voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB) 2017 vastgesteld naar een door belanghebbende te ontvangen bedrag van € 1.931.
Met dagtekening 8 september 2017 is een tweede voorlopige aanslag IB voor het jaar 2017 vastgesteld op € 0, waarmee de eerste voorlopige aanslag IB 2017 volledig is teruggedraaid. Aldus is belanghebbende op deze tweede voorlopige aanslag IB per saldo een bedrag van € 1.931 aan belasting verschuldigd.
De Ontvanger heeft bij mededeling van 12 september 2017 meegedeeld dat de op de tweede voorlopige aanslag IB 2017 openstaande schuld van € 1.931 door verrekening met € 643 is verminderd. Het verrekende bedrag betreft (een deel van) het door belanghebbende op de eerste voorlopige aanslag IB 2017 te ontvangen bedrag. Hierna resteerde een openstaande belastingschuld van € 1.288, die belanghebbende voor 31 december 2017 diende te betalen.
Belanghebbende heeft met dagtekening 12 september 2017, binnengekomen bij de Ontvanger op 13 september 2017, bezwaar gemaakt tegen (onder meer) deze verrekening.
Op 2 april 2018 heeft belanghebbende de aangifte IB 2017 ingediend.
Op 23 mei 2018 heeft de Ontvanger een aanmaning verzonden, met betrekking tot de nog openstaande belastingschuld op de tweede voorlopige aanslag IB 2017, die in de mededeling van 12 september 2017 is vermeld (zie 2.3). Voorts zijn aanmaningskosten van € 16 berekend. De uiterste betaaldatum is 6 juni 2018.
Belanghebbende heeft op 23 mei 2018, binnengekomen op 24 mei 2018, bezwaar gemaakt tegen de aanmaning van 23 mei 2018 en zijn grieven van het bezwaar van 12 september 2017 herhaald. Verder heeft hij de Ontvanger in gebreke gesteld en hem gemaand binnen twee weken te beslissen op het bezwaar tegen de verrekening van 12 september 2017.
Op 8 juni 2018 is een derde voorlopige aanslag IB 2017 vastgesteld, conform de aangifte van belanghebbende. Hieruit vloeit een door belanghebbende te ontvangen bedrag van € 2.254 voort.
Belanghebbende heeft op 10 juni 2018 digitaal beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op de bezwaren van 12 september 2017 en 23 mei 2018 betreffende de verrekening. Voorts heeft hij de Rechtbank verzocht een dwangsom vast te stellen.
Op 28 juni 2018 heeft de Ontvanger op het bezwaar van 23 mei 2018 beslist. Het bezwaar is gegrond verklaard en de aanmaningskosten zijn vernietigd. Het door belanghebbende te ontvangen bedrag van € 2.254, dat voortvloeit uit de derde voorlopige aanslag IB 2017 (zie 2.8), is met de openstaande schuld van € 1.288 verrekend. In een afzonderlijke brief van 28 juni 2018 heeft de Ontvanger aan belanghebbende kenbaar gemaakt dat het verzoek om uitbetaling van het bedrag van (€ 2.254 -/- € 1.288 = ) € 966 is afgewezen, omdat dit bedrag met een openstaande belastingschuld op de aanslag IB 2014 is verrekend.
Op 5 juli 2018 heeft de Ontvanger uitspraak gedaan op het bezwaar tegen de verrekening van 12 september 2017. Het bezwaar is kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verrekeningsbeschikking een niet voor bezwaar en beroep vatbare beschikking is.
Op 15 augustus 2018 heeft belanghebbende de gronden van het beroep aangevuld. Hij stelt dat de derde voorlopige aanslag IB 2017 ten onrechte is verrekend met de aanslag IB 2014.
De Rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard.
3 Geschil
In geschil is de vraag of de Rechtbank zich terecht onbevoegd heeft verklaard. Voorts is in geschil of de Ontvanger een dwangsom heeft verbeurd.
Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend. De Ontvanger is de tegengestelde opvattingen toegedaan.